Uit het bovenstaande ziet men, dat in Nederland de Krijgsraad voortaan geen bemoeienis meer heeft met de klacht-zaken en de klager na bij den chef van den strafoplegger geweest te zijn, rechts- streeks beroep kan doen op het Hoog Militair Gerechtshof, waaraan niet vreemd zal zijn, hetgeen in de Staten Generaal bij de behandeling van de Wet op de Krijgstucht opgemerk werd: „De aanwijzing van den krijgsraad tot het onderzoeken van de reclame zaken heeft het met alle militaire begrippen strijdige gevolg, dat de mindere geroepen wordt om uitspraak te doen over de wijze, waarop zijn superieur gebruik heeft gemaakt van eene hem toekomende bevoegdheid" (1). Men schijnt hier te Lande blijkbaar geen bezwaar te hebben om den Krijgsraad in reclamezaken fe handhaven, hetgeen echter on juist is, behalve de zooeven aangegeven in Nederland aangevoerde bedenking, komt daarbij nog, dat de Krijgsraad op het hcoren van de getuigen ter zitting in zijn tegenwoordige samenstelling niet berekend is, om niet te vergeten, dat een eenvoudige beklagzaak thans minstens een heele zitting kost, gewone Krijgsraadzaken dus op een anderen dag behandeld moe ten worden, er dus ook meer dere dagen in de week voor noodig zijn, wil de krijgsraad zijn werk kunnen afdoen. Met de groote overlading aan commissies, die toch al vastgesteld kan worden, is dit nog een bezwaar te meer. W/aar blijven de officieren van speciale diensten De lezer mist in beide wetgevende producten een bepaling in den geest van lid 3 van het oude reclame-besluit; in het meerge noemde Ontwerp-Wet op de krijgstucht was wel opgenomen een bepaling (artikel 71) luidende: „Indien de meerdere of de rechter, wiens beslissing ingevolge artikel 65 of 69 is ingeroepen, het beklag ongegrond bevindt, zal hij tevens beoordeelen of de klager aan den eerbied, dien de mindere den meerdere verschuldigd is, bij het doen van het beklag heeft tekort gedaan. Voor de oplegging van straf ter zake van zoodanig Krijgstuchtelijk vergrijp of voor de vervolging ter zake var het misdrijf omschreven in artikel 98 van het Wetboek van Militair Strafrecht, gelden de gewone regelen". Dit artikel is nu, toen er op tegensland in de Kamer werd ge- stooten, door de Regeering teruggenomen, waarbij de Regeerings- Commissaris Prof. van der Hoeven verklaarde: „Het artikel wordt door de Regeering in getrokken. Zij stelt niet den minsten prijs op V. D. Hoeven, Militair Straf- en Tuchtrecht dl III blz. 384. 841

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 303