Bij den troep wordt het heel dikwijls als een fout beschouwd,
als de gelaste afstand, b.v. 400 M., niet op den cM. nauwkeurig
klopt.
Een marschcolonne moet binnen grenzen zeer elastisch zijn.
Dit moet gevonden worden in de afstanden tusschen de on
derdeden, niet in de marschdiepte dier onderdeden.
Hoe is het in de praclijk bij ons?
E. De spits moet de grootst mogelijke stilte handhaven, ook met
het loopen. De lompe dreun van 60—80 schoenen met kopspij
kers mag niet gehoord worden. Ook hiervoor is het goed, dat
men niet op het verharde gedeelte van den weg loopt. Een op
merkzame spits ziet en hoort heel veel, ook bij de manoeuvres
met al het af- en aangaande verkeer.
Geen commando's, doch zachte fluitsignalen als attentiesein,
teekens met de vingers; opdrachtjes zacht geven.
F. de infanteriespits beveiligt zich in front en zoo noodig ook op
de flanken: V. V. 158 (4).
Dit moet niet geschieden met constante patrouilles, doch met
ajwisselende. Dit laatste lijkt mij beter, dan het schematische,
dat men bij den troep nog zeer veel ziet (fig, 1.). Dit laatste
heeft tot nadeel:
1. een schema leidt tot bekrompenheid van inzicht aangaande de
uitvoering van een opdracht.
2. de commandant is geheel afhankelijk van zijn constante pa
trouilles.
3. hij (en de spits zelf) bouwt bergen op die patrouille en komt
als regel bedrogen uit.
4. het vermoeit de uitgezonden patrouilles ontzettend, maar ook
uitsluitend deze patrouilles. De spits zelf suft langs den marsch-
weg in verband met (3).
a. de flankpatrouilles kunnen niet zoo snel volgen; zij raken ten
achter en zooals thans als regel geschiedtzij zijn altijd
zoek.
Over dit laatste punt wat meer:
Indien men weet, dat de patrouilles zoek zijn, of men heeft er al
geruimen tijd geen verband mee gehad (wat is voor de veiligheid
de waarde van het begrip „geruimen tijd"? Deze vraag doet reeds
de wenkbrauwen fronsen), moeten nieuwe patrouilles worden uit
gezonden. Dit gebeurt bij den troep zeer zelden, onder invloed van
het ergerlijke optimisme: „zij zullen wel terecht komen";of men laat
het om niet nader te omschrijven reden van psychologischen aard.
846