want daarin vind ik een nog veel grooter piincipieel verschil dan het pas behandelde. De Heer Marcus vindt (1ste alinea) den geest niet verontrustend, en inderdaad is de geheele strekking van zijn oorspronkelijke ar tikel van volmaakt dezelfde lijdzaamheid. Zoowel in zijn naschrift als in zijn oorsprortkelijke artikel oordeelt de Heer M.. dat de goede elementen de slechte overheerschen en dat de excessen in hoofdzaak aan enkele schreeuwers moeten wor den toegeschreven. Laten wij nu wederom de eigenaardige onderscheiding goed en kwaad maar vervangen door tevreden en ontevredendat qualificeert m. i. den geest meer dan voldoende. Welnu, dan houd ik vol, dat het aantal ontevredenen, dat der tevredenen sterk overheerscht (of onze minderen hebben ons altijd misleid), dat bijgevolg de geest onmogelijk goed kan zijnen dus wei degelijk verontrustend is. De oorzaken hooren in dit ge schriftje niet thuis, maar ik deel even mede, dat de bewijzen, welke ik opsomde in mijne lezing, van dien aard waren, dat daaruit duidelijk bleek, dat het Legerbestuur n.m b.ni. bekend was met den gemiddeld slechten geest, anders begrijp ik er niets meer van Zijn de excessenplegers altijd dezelfde schreeuwers? Als men allen, die zich gedurende de laatste 12 maanden op ergerlijke wijze tegen het gezag hebben verzet, eens bij elkaar telt, krijgt men be reids een zeer respectabel aantal enkele schreeuwers"Inderdaad, wanneer ik die allen nog eens de revue laat passeeren, vraag ik mij met angst en vreeze af, wat er dan eigenlijk moet ge beuren, vóór men niet meer zal zeggen: „het zijn maar enkele schreeuwers" Als de eindelijke positieverbetering van onze minderen een feit is geworden, hebben wij die dan te danken aan de algemeene on tevredenheid, of is zij het werk van „enkele schreeuwers Wel, ik vraag me soms af, of die verbetering niet te laat komt; het is verkeerd te wachten, tot de spanning te groot is. Waartoe dienen toch al de legerbestuurlijke maatregelen van het laatste jaar, bijv. de maatregel van(daar kom ik al weer in het gedrang met de publiciteit'. (1) In 't oog dient te worden gehouden, dat ik de toestanden op de Buitenbezittingen buiten beschouwing heb gelaten. Sedert 1913 niet meer „buiten" hebbende gediend, beschik ik dienaangaande niet over voldoen de gegevens. 854

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 318