Tot nadere bevestiging, Mijnheer de Voorzitter, van mijn gisteren
bij interruptie bekendgemaakte erkenning, dat, wanneer het onderzoek
door de Volksraadsleden inderdaad aanleiding is geweest tot het
ontstaan van een minder goeden geest onder de gevangenen, zulks
ongetwijfeld had kunnen worden voorkomen, door een bezoek onder
de door den heer Cramer gewenschte voorwaarden te weigeren.
Daar staat tegenover, dat een weigering den schijn zou hebben
gewekt, dat ik openbaarheid vreesde en dat wilde ik boven alles,
vermijden. Nu ik in dit opzicht goeden wil heb getoond, zou ik
willen verklaren, dat in den vervolge niet meer zoo bereidwillig
vergunning zal worden verleend tot het bezoeken van militaire
inrichtingen althans niet met volstrekte vrijheid van handelen voor
de bezoekers.
De bij de onderafdeeling 380 gestelde vraag omtrent de bezoldiging
van een koeli bij het remontedepot te Padalarang blijkt na een
ingesteld onderzoek te kunnen worden beantwoord met de mede-
deeling, dat het loon van deze personen inderdaad ƒ9.—per maand
bedraagt.
Het geldt hier de koelies, die geen zwaar werk hebben te ver
richten en die vóór de toekenning van duurtetoeslag aan het vaste
personeel, steeds met gemak iot het benoodigd aantal om een loon
van 7.50 per maand konden worden verkregen. Met de invoering
van duurtetoeslag werd deze ook aan de laagbezoldigde, niet vaste
koelies toegekend, zoodat zij sedert Mei 1918 een maandloon van
9.genoten hebben.
Het wordt niet mogelijk en niet wenschelijk geacht, om deze
loonen weder te verlagen na de algemeene intrekking van de
duurtetoelagen, waarop bij volgende begrootingen met de verhoogirg
welke deze post zal dienen te ondergaan, rekening zal worden
gehouden.
Ten slotte zij aangestipt, dat de vragen ten opzichte van de
inlandsche militie gesteld, n.l welke uitgaven met de invoering van
dien dienstplicht gepaard zullen gaan en op welke wijze zij zullen
worden bestreden, beantwoord zullen worden bij de behandeling
van dat onderwerp.
De nadere vragen door Uwen raad gesteld bij de eerste nota van
wijzigingen (B 1, No. 35, 6), geven aanleiding tot de volgende
beschouwingen(9.
Nimmer is bij het legerbestuur van den afdeelingscommandant te
Magelang, of van eenige andere militaire autoriteit, een schrijven
ontvangen, dat de strekking had kennis te geven, dat op het Euro-
peesche gedeelte van het leger niet meer valt te rekenen en het
Nederlandsche gezag enkel nog rust op de wapenen van Minahassers
en Ambonneezen. Integendeel, de afdeelingscommandanten stemmen
volkomen in met miin, in November j 1. tegenover den Resident
van Semarang, die oe betrouwbaarheid der troepen in twijfel trok,
uitgesproken onvoorwaardelijk vertrouwen in alle tot het leger
Wegens plaatsgebrek zijn noch de nota van wijzigingen, noch het
daarop betrekking hebbende afdeelingsverslag opgenomen.
866