De heeren begrijpen misschien niet, welke een moeilijk taak in het algemeen die van den Legercommandant in deze tijden is en wanneer die taak nog verzwaard wordt door vragen en opmerkingen over zaken, die lange jaren geleden zijn en waar ik part noch deel aan heb, en geen rekening wordt gehouden met geheel veranderde toestanden, dan denkt men weieens bij zichzelf, spant men zich daarvoor nu in om die toch al niet zoo aangename betrekking te blijven bekleeden. wanneer men zich op dergelijke vragen moet verantwoorden? Dus ik zeg de opwekking, die ik van morgen van verschillende heeren mocht ontvangen, heeft werkelijk een te genwicht gebracht, niet het tegenwicht van den heer Teeuwen, maar toch een tegenwicht, dat mij bijzonder aangenaam was. In het debat is de heer Teeuwen het eerst aan het woord geweest en hij heeft daarom het recht, dat ik hem het eerst beantwoord. Alvorens aan den hoofdschotel zijner rede te beginnen, laat ik enkele opmerkingen vooraf gaan De heer Teeuwen heeft gisteren avond gezegd, dat hij mij zijn brief had gezonden om inlichtingen te verzoeken haar aanleiding van een verbod omtrent een zeker blad, op verzoek van het hoofd bestuur van Insulinde. Ik geloof niet, voor zoover ik mij herinneren kan, dat in een brief dit vermeld was, maar ik weet zeker, dat die brief onderteekend was in zijn kwaliteit van Volksraadslid. Ik heb absoluut eeen bezwaar, dat iemand in de eene of andere kwaliteit mij een brief schrijft, maar ik wilde er wel op wijzen, dat het voor mij hetzelfde is, of de vereeniging Insulinde, of de heer Teeuwen particulier of als Volksraadslid mij een verzoek doet. Ik ben voor elk verzoek bereikbaar, van wien het ook komt. Verder heb ik gehoord bij de behandeling van de zaak-Sanders, dat de heer Sanders nog geen verzoek om appèl heeft ingediend. De vraag daarover zal ik even releveeren. Zij luidt als volgt „Met betrekking tot de veroordeeling van den fourier San ders werd gevraagd, waarom tegen den hoofdgetuige in dit straf geding, die door den beklaagde en twee andere getuigen van meineed is beschuldigd, geen strafvervolging is ingesteld". Waar nu de heer Teeuwen zelf erkent, dat door den persoon in kwestie geen klacht is ingediend, kan men onmogelijk vragen, waar om geen vervolging is ingesteld, want daaraan moet toch een ver zoek of klacht voorafgaan. Bovendien de heer Teeuwen verliest wel wat uit het oog, dat ik niet alle couranten kan lezen, maar al zou ik dat wel kunnen, dan ben ik toch niet de bevoegde persoon .om naar aanleiding van een artikel in de Locomotief, van een mijnheer A, B, C of D een straf vervolging in te stellen, gesteld dat ik daartoe de macht had. De heer Teeuwen heeft gevraagd, hoe de man moet handelen, en ik zal hem gaarne inlichtingen geven, voor zoover ik daartoe bij machte ben. De kwestie vormt een zeer bijzonder geval ik herin ner mij niet, dat zich ooit iets dergelijks heeft voorgedaan, maar ik zou zeggen, dat naar mijn oordeel, waar het Hoog Militair Ge rechtshof in hoogste instantie uitspraak heeft gedaan, een beroep 871

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 335