op het Hoog Militair Gerechtshof tot eventueele herziening van het vonnis op zijn plaats is. Maar, Mijnheer de Voorzitter, ik wil er wel op wijzen, dat zoo'n verzoek, naar mijn persoonlijk oordeel, niet veel kans van slagen heeft, wanneer de belanghebbende bij het eerste onderzoek van zijn zaak zich niet beroepen heeft op den beweerden meineed en op de getuigen, die daarvan getuigenis zouden kunnen afleggen. Als hij dit niet gedaan heeft, dient hij ten genoegen van de rechters te verklaren, waarom dit niet is geschied. Verder moet ik de aandacht er op vestigen, dat de betrouwbaar heid van die getuigen boven allen twijfel verheven moet zijn en waar de man in zijn gratie-rekest met geen letter en geen woord melding maakt van den meineed, die zou hebben plaats gehad, maar uit het geheele rekest blijkt een erkennig van schuld en alleen een verzoek om te zijnen opzichte clementie te betrachten, daar be twijfel ik het, of hij wel veel succes met de onderwerpelijke klacht zal hebben. Ik hoop vobr den man het beste, maar ik meen goed te doen hem dit oordeel niet te onthouden. Omtrent den hoofdschotel van Uw betoog, mijnheer Teeuwen, kan ik alleen in algemeenen zin verwijzen naar de Memorie van Antwoord. Hetgeen U hebt vermeend te moeten te berde brengen tegen dat antwoord, heeft mij geen aanleiding gegeven om daarin ook maar een geringe wijziging te brengen. Alleen in één opzicht moet ik inderdaad erkennen te kort te zijn geschoten en dat is gisterenavond geweest, toen ik interrumpeerde, dat in den brief, waarover U het had, het woord „Christen" niet zou voorkomen. Nader is mij gebleken, dat dit wel het geval is, al is dit dan ook in anderen zin dan door U aangegeven. Als toelichting kan ik het volgende mededeelen. Door mijn bekendheid met de toestanden in Timor, waar ik ge durende twee jaren gewestelijk gezaghebber ben geweest, was het mij bekend, dat onder bepaalde omstandigheden en in bepaalde tijden van het jaar personen, die zich daar voor dienstneming bij het leger aanmeldden, er althans in dien tijd, veelal physiek min derwaardig uitzagen, maar ook was mij gebleken, dat die zelfde per sonen bij de gouvernements-marine en in andere betrekkingen ge plaatst, na eenigen tijd onder gunstige omstandigheden te zijn ge weest. flinke, gezonde, werkzame menschen waren. Aangezien, mij bekend was, dat die Timoreezen, eigenlijk ten onrechte Timoreezen genoemd, want hét zijn Rotineezen en Savoeneezen, in het leger een gunstig figuur maken, heb ik in het belang van die menschen den bekenden brief geschreven aan den Leger-commandant om in overweging te willen geven bij de keuring van die menschen op de tijdstippen, welke ik bepaald aangaf, niet te streng te zijn. Het Christen-zijn van personen heeft niet den minsten invloed gehad; bovendien zijn er talrijke lieden op de eilanden Roti en Savoe, vooral op dit laatste, geen Christenen maar heidenen, en het is mij altijd als militair absoluut onverschillig geweest, of een Chris ten of een heiden dienst nam, als het maar een goed soldaat was. 872

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 336