het geheel overig deel der residentie, zal men met mij tot de over
tuiging komen, dat de Rotinees zich niet laat dwingen noch gevan=
gennemen, en wanneer ik uit mijn ervaring vertel, dat de strand-
bevolking van Alor enkele Mohammedaansche kampongs telt maar
de overige heidenen zijn, kan men de juistheid van het door den
heer Teeuwen beweerde daaraan toetsen
Deze toestand kan in de laatste jaren eenigszins veranderd zijn;
maar te voren was hij als door mij geschetst.
Protest moet ik aanteekenen tegen de wijze, waarop door den
heer Teeuwen een zaak in behandeling is gebracht, waar noch de
de Regeering, noch het legerbestuur iets mee te maken hebben, ik
bedoel de zaak „Indië Weerbaar", en hij daarbij den naam van
een officier heeft genoemd, die niet tegenwoordig was, zonder dat
die in de gelegenheid was zich daarop te verantwoorden en zon
der dat ik daartoe in de gelegenheid ben, want ik ken die zaak niet.
Ik vindt het een weinig parlementair gebruik om den naam te
noemen van menschen, die niet aanwezig zijn, wanneer men weet,
dat de directeur, die zijne begrooting te behandelen heeft, niet be
kend is met een buiten die begrooting staande in het debat gebrachte
zaak.
Evenals verleden jaar heb ik ten slotte nog een kleine ontnuch
tering voor den heer Teeuwen. Het spijt me, dat ik hem die niet
besparen kan.
U is gisterenavond Uw rede begonnen, mijnheer Teeuwen, met
de mededeeling dat U opbouwende critiek zoudt geven. Het kan
aan mij liggen, maar ik heb van die rede niet den indruk, dat er
iets opbouwends in is. Als ik dien indruk zou moeten weergeven,
dan was zij voor mij een uiting van partijpolitiek, waarbij het wa
pen: „verdeel zooveel mogelijk de menschen", op ongeëvenaarde
wijze werd gehanteerd.
Ik hoop, dat U na de woorden, die de heer Pabst van morgen
gesproken heeft, en na den indruk, dien ik U nu mededeel, aanleiding
zult vinden voor de mededeeling, dat Uw bedoeling niet is geweest
om verdeeldheid te zaaien maar om op te bouwen.
Aan de rede van den heer Stokvis behoef ik maar een enkel woord
te wijden.
De heer Stokvis heeft het gehad over de gevangenis en over het
aantal daar aanwezige menschen, die gestraft waren voor insubor
dinatie in dronkenschap gepleegd, en inderdaad, mijnheer Stokvis,
het feit komt voor, dat insubordinatie gepleegd wordt in dronken
schap, maar veel meer komt het voor, dat de man, die insubordinatie
heeft gepleegd, dronkenschap voorwendt. Dronkenschap wordt tegen
woordig ook door den militairen rechter als een verschoonende
omstandigheid beschouwd en dat weet men natuurlijk zeer goed.
Als gevolg daarvan wordt dan ook steeds verklaard, dat men onder
den invloed was van drank en wel bij voorkeur, dat men zoodanig
onder den invloed was, dat men niet wist, wat men deed.
Er zijn bepaalde voorschriften in de reglementen, welke insubor
dinatie in dronkenschap trachten te voorkomen. Die voorschriften
luiden, dat het beslist verboden is aan iemand van hoogeren rang
874