algemeene beginselen, waarop de commissie meende, dat haar
ontwerp zou moeten steunen, maar dat over bepaalde soldijen van
zooveel per dag voor die en zooveel voor die, zeer zeker in die
vergader ng niet is gesproken En daarom kan ik mij niet begrijpen,
dat ontstemming zou zijn gewekt door die besprekingen, tenzij daaruit,
zonder voldoenden grond, gevolgtrekkingen zijn gemaakt.
Een tweede groote grief was, dat voor het verstrekken van rijst
aan menschen, die buiten de menage zijn de eene korpscommandant
een lokaal afstond en de andere niet. Ik moet er in de eerste plaats
op wijzen, dat de menschen, die buiten de menage zijn, öf gelds
waarde kunnen ontvangen voor levensmiddelen, die anderen krijgen
öf wel de levensmiddelen in natura kunnen ontvangen. Nu hebben
zij bijna allen liever geld, want in gewonen tijd kunnen zij met
geld veel meer doen en koopen zij de levensmiddelen, die zij gaarne
hebben. Maar in ongunstige tijden zooais nu, doen zij veel beter
voedingsmiddelen zelf te nemen, dan krijgen zij rijst uit den ge
wonen voorraad.
Dus dezelfde menschen die nu door de distributie rijst moeten
hebben, hadden hun rantsoen rijst uit den voorraad van de com
pagnie kunnen ontvangen, maar dan tevens ook de andere vivres,
als zout. olie, brandhout en alles wat er bij behoort, en dat willen
de meesten niet.
In de tweede plaats hebt U het den korpscommandant zoo kwalijk
genomen dat hij zeide geen lokaal te hebben Ik heb het niet
onderzocht, maar mij is gerapporteerd, dat er inderdaad geen lokaal
was Maar hebt U er wel goed over nagedacht, dat die korpscom
mandant te Mt ester Cornelis, die U ter wille is geweest, niet gedaan
heeft, wat hij moest doen, tenzij hij tevens ook maatregelen heeft
genomen, dat de Inlanders en Europeanen in zijn kampement onder
dezelfde gunstige voorwaarden kwamen als de Minabassers en de
Ambonneezen, en als hij dat niet gedaan heeft, wat mij niet bekend
is is hij zeker niet te prijzen, wèl van Uw standpunt, maar niet
van het mijne Bovendien, U weet, dat door de militaire autoriteiten,
zoodra de behoefte drong, een voorziening is getroffen voor allen
En nu wil ik hier nog aan toevoegen, dat U achteraf uw spijt hebt
uitgedrukt, dat U na de eerste afwijzing niet verder gegaan is Mijn
stelregel is, dat wanneer een verzoek wordt gedaan in het belang
van een groep menschen, die hulp noodig hebben, en mijn verzoek
van dien aard is, dat ik in een afwijzing van dat verzoek door
eenige autoriteit niet kan berusten, ik mij dadelijk wend tot een
hooger, en als men dat nalaat, dan heeft men naar mijn opvatting
een groot deel van zijn recht om te klagen verloren.
Verder heeft U gevraagd, of U antwoord kreeg op een stuk, dat U twee
jaar geleden aan het Opperbestuur heeft gezonden. Mag ik de vraag met
een wedervraag beantwoorden? Ben ik daar verantwoordelijk voor?
De heer Laoh: Ik heb gezegd, dat dat waarschijnlijk de reden w
geweest, dat tot dusverre nog geen antwoord is gekomen, want
in dat stuk zijn behandeld eenige aangelegenheden betreffende de
Ambonneesche militairen.
884