U hebt mijn clementie ingeroepen voor de menschen, die op het oogenblik vervolgd worden wegens deelname aan het vormen van solaatenraden, en U heeft mij gevraagd, of zij, die vervolgd worden, de werkelijke schuldigen zijn. Daarop wil ik antwoorden, dat naar mijn innige overtuiging die menschen niet ernstig schuldig zijn, al thans niet de hoofdschuldigen zijn. En des te meer ben ik veront waardigd geweest over de laatsten, dat zij die soldaten in den put hebben laten zitten en niet zelf opgekomen zijn voor datgene, waar voor zij en niemand anders in de eerste plaats verantwoordelijk zijn. Hierop, mijnheer Cramer, heb ik verleden jaar al gewezen en ook, dat voornamelijk hierom mijn strijd tegen de beweging onder de soldaten werd gevoerd. Niet uit vrees, heb ik gezegd, dat mijn soldaten zullen lezen en hooren over revolutie-zaken, daar geef ik volkomen vrijheid voor, maar wat ik wel vrees is, dat zij misleid en misbruikt zullen worden voor het bereiken van bepaalde oog merken van enkele personen, die daarmede niet het belang der mi litairen beoogen, maar uitsluitend hun eigen belang en voor dat eigenbelang de soldaten wenschten te gebruiken; de ondervinding heeft sedert ten deze uitspraak gedaan. U hebt mij inlichtingen gevraagd over het geval-de Haan, dat ik natuurlijk evenzeer betreur als ieder ander. U hebt daar eenige be schouwingen aan vastgeknoopt, die eigenlijk met de zaak heel wei nig te maken hadden. U hebt mij gevraagd, of het inderdaad waar is, dat de sergeant, die op dien man geschoten heeft, na dien voorge dragen is voor een hoogeren rang. En ook hebt U gevraagd, of hij niet in arrest gesteld was, terwijl de sergeant, die aanleiding was geweest tot de geheele zaak, door eerst met de Haan te gaan drin ken, daarna ruzie te maken en te vechten, wel in arrest gesteld was en dat zulks niet gebeurd zou zijn ten opzichte van den man, die hem doodgeschoten had. Of de laatste in arrest is of niet, kan ik U niet mededeelen. Juist om allen schijn van partijdigheid van de militaire autoriteiten bui ten te sluiten, wordt den man van af het oogenblik, dat hij een misdrijf heeft begaan of daarvan wordt verdacht, arrest opgelegd, in het kwartier, indien zulks noodig is. Dan wordt de zaak gesteld in handen van een commissie, waarna de militaire autoriteiten geen zeggenschap meer over de zaak hebben. Zij wordt ^geheel buiten de militaire autoriteiten om behandeld, buiten de militaire autori- tuten om, in dien zin, dat wel officieren aangewezen worden voor het gerechtelijk onderzoek met den auditeur-militair als secretaris of op plaatsen, waar geen auditeur-militair is, met een officier als zoodanig, maar overigens buiten bemoeienis van de militaire autoriteiten. Buiten de plaatsen, waar krijgsraden zijn gevestigd, dienen de commissiën vangerechtelijk onderzoek hun ver slag wel in door tusschenkomst van den plaatselijken commandant, maar dit is niet anders dan een formaliteit. De auditeur-militair is de man, die het onderzoek beoordeelt, wijzigingen of aanvul lingen doet aanbrengen; invloed van militaire zijde is uitgesloten vanaf het oogenblik, dat beslist is, dat de man voor den krijgsraad zal komen. 889

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 353