De heer Cramer: Hij heeft zich er, geloof ik, niet bij neergelegd. De heer Van Rietschoten: Commandant van het Leger en Hoofd van het Departement van Ooriog: Hij heeft zich er wel bij neergelegd, althans voor zoover ik weet Ik meen dit te mogen zeg gen op grond van het feit. dat, toen ik dezen ambtenaar persoonlijk afvroeg het ging hier over een andere zaak - „Maar wanneer deze feiten dan inderdaad bestonden, waarom hebt U dan Uw chef daarin niet gekend?" hij letterlijk ontwoordde, „dat heb ik gedaan, doch telefonisch gaf mijn chef ten antwoord: „ik weet er ook niet van". Als men na zoo'n antwoord de zaak p haar beloop laat, dan aanvaardt men haar en daarom luidde mijn repliek dan ook dar het dan ook aan htm te wijten was, dat maatregelen, welke hij verkeerd achtte, niettemin werden doorgezet. De heer Cramer: Als een militair, dat gevraagd had, wat had U dan gezegd? De heer Van Rietschoten, Commandant van het Leger en Hoofd van het Departement van OorlogPrecies hetzelfde, met dit groote onderscheid, aat hier een bestuursambtenaar stond voor zijn ressort, waarvoor hij tegenover zijn chef verantwoordelijk is en dat hij beter en grondiger moet kennen dan die chef Dat komt bij ons niet of in veel mindere mate voor! De heer Cramer: Ik geloof, dat die bestuursambtenaar wel heel gauw overgeplaatst zou worden, als hij zoo handelde. De heer Van Rietschoten, Commandant van het Leger en Hoofd van het Departement van Oorlog: Dat moet men voor zijn overtuiging over hebben. De heer Cramer: Ik hcop, dat de officieren niet dezelfde opvatting hebben. De heer Van Ri et schoten, Commandant van het Leger en Hoofd van het Departement van Oorlog: Ik ben ervan overtuigd, dat zij ceze allen zullen hebben in zaken, v aarvoor zij zelf verant- woorüeiijk zijn en waar het hun innige overtuiging geldt. De heer Cramer: Ik mag het lijden. De heer Van Rietschoten, Commandant van het Leger en Hoofd van het Departement van Oorlog: Na deze uitweiding kan ik verder mededeelen, dat in een deel van Keoiri inderdaad een bestuursambteraar zich in het alten een riet kon vereer igen met de door het gewestelijk bestuurshoofd den commandant der tro« pen en den afdeelingschei genomen maatregelen. Maar daar heb ik mij niet in willen verdiepen, omdat deze angelegenheid niet tot mijn bevoegdhtid behoorde. Maar wel merk ik op dat mede als gevolg daarvan en van de omstandigheid, dat die bestuursambtenaar, wat 894

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 358