Ik wil dit laatste gaarne onderschrijven, maar daarmede op zich
zelf is het belang van het leger niet gebaat, wat ik in de eerste
plaats in het oog moet houden. Waar de Regeering haar oordeel
reeds heeft gezegd over dergelijke corpsen, kan ik, hoezeer de be
staande op prijs worden gesteld, in het aangevoerde motief geen
aanleiding vinden om aan de Regeering in overweging te geven tot
verwezenlijking van het denkbeeld van dezen spreker te besluiten.
De heer Pabst heeft nog de vraag gesteld, of de Regeering geen
termen zou kunnen vinden om nog gelden op de begrooting te
brengen voor een nieuwe Artillerie kazerne te Bandoeng. Ik gevoel
mij eenigszins bezwaard om dit voorstel bij de Regeering voor te
brengen, omdat ik zelf heb bijgewoond de buitengewone omslag, die
vereischt werd om de begrooting in overeenstemming te brengen
met de inkomstenmaar ik wil wel verzekeren, dat ik overtuigd ben
van de noodzakelijkheid van aanbevolen bouw en daarom ook gaar
ne bij de suppletoire begrooting van dit jaar de verwezenlijking
van het denkbeeld van den spreker met kracht zal aanbevelen.
Mijnheer de Voorzitter, hiermede ben ik aan het eind gekomen
van mijne besprekingen.
De heer Cramer: Een enkel woord slechts, Mijnheer de Voorzit
ter, om ernstig te protestceren tegen hetgeen de Legercomman
dant gezegd heeft naar aanleiding van het bezoek van den heer
Stokvis en mij aan de gevangenis te Tjimahi.
De Legercommandant heeft volgens het krantenverslag in het Ba-
taviaasch Nieuwsblad, dat ik hier voor mij heb, de volgende woor
den gesproken:
„Spreker beschuldigt zichzelf ervan, dat hij wellicht aanleiding
gaf voor den verslechterden geest onder de gestraften door het
tpelaten van de Volksraadscommissie in de militaire gevangenissen.
De heer Van Rietschoten is huiverig om voor een tweede maal
zijn toestemming daartoe" te verleenen".
Het spijt mij, dat Generaal Van Rietschoten die woorden heeft
gebruikt, na de plechtige verzekering van den heer Stokvis in het
openbaar en na Zijne Excellentie in particuliere gesprekken gegeven
verzekeringen, dat wij niet anders hebben gedaan dan de gevan
genen er juist op gewezen, dat zij altijd hun plicht moesten doen
in alle opzichten en gehoorzaam moesten zijn aan de bevelen, die
aan hen worden gegeven, en dat wij er bij hen op hebben aan
gedrongen, dat zij zich niet zouden verzetten. Ik kan mij niet voor
stellen, dat door ons bezoek een slechte geest zou zijn ontstaan
onder de gevangenen.
Het is niet mooi om ons te beschuldigen.
De heer Van Rietschoten, Commandant van het Leger en
Hoofd van het Departement van Oorlog: Ik heb in de eerste plaats
zelf de schuld op mij genomen.
De heer Cramer: Doch ook ons beschuldigd.
9C2