heeft gevoerd, om alles wat verdeelt uit den weg te ruimen, ten
einde daardoor de verschillende rassen en rasgroepen tot elkander
te brengen. Zij voert deze actie nu nog. Dit kan zelfs van Regee-
ringszijde niet worden ontkend. Dat de partij in die actie nog niet
volkomen is geslaagd, ligt niet aan haar, maar aan het stelsel, waarop
de koloniale maatschappij berust, een stelsel, dat nu tot mijn
groote teleurstelling, nog doorvreet, overal, en dat, wanneer daar
aan geen paal en perk wordt gesteld, leiden zal tot den ondergang
van dit land.
Wanneer door mij sterk op den voorgrond wordt gebracht, het
geen ik steeds deed, doen en zal blijven doen, de bevoorrechting
van den een boven den ander, gegrond op ras en godsdienst, of,
zooals blijkende uit de door mij aangehaalde voorbeelden, zoowel
van den vroegeren, als van den tegenwoordigen tijd, die bevoor
rechting in het leger plaats vond en nog plaats vindt, o a. ten
opzichte van den Mohammedaanschen soldaat en zijn niet-Moham-
medaanschen collega, dan wil ik geen personen treffen, allerminst
den persoon van den Legercommandant, maar dan hekel ik het
stelsel als zoodanig, ongeacht de personen, die het stelsel al dan
niet huldigen.
Mijnheer de Voorzitter. Ik beroep mij op den inhoud van mijn
redevoering en verklaar hier geheel ten overvloede, dat bedoelin
gen, als mij door den heer Pabst, bijgestaan door Z. E. Legercom
mandant, zijn aangewreven, mij ten eenenmale vreemd
z ij n geweest.
Ik heb juist eenige feiten uit het verleden moeten nemen om op
historische gronden aan te toonen, dat de tegenwoordige toestanden
in het leger daarvan een historisch gevolg zijn. Ik heb erkend, dat
er verbeteringen in de laatste jaren zijr. ingevoerd, en ik heb in
mijn betoog zelfs een paar malen het woord „sleur" gebruikt. Maar
tegelijkertijd heb ik aan de hand van zeer talrijke feiten uit den aller-
laatsten tijd aangetoond, dat met dien sleur nog maar steeds niet
gebroken wordt, en de Regeering heeft in Haar Memorie van Antwoord
de onweerlegbare bewijzen gegeven, dat Zij niet erkennen wil, dat
het ras- en godsdienstcriterium in het leger ziin oorsprong vindt in
het divida-et-impera-systeem van den kolonialen overheerscher.
De Regeering blijft schermen met die militaire minderwaardigheids
theorieën van de verschillende rassen met hun verschillende gods
diensten. Uit het mondeling debat heb ik den indruk niet gekregen,
dat de noodige wijzigingen spoedig zullen komen. Integendeel, in
het algemeen wordt het in de Memorie van Antwoord tot uitdruk
king gekomen standpunt der Regeering gehandhaafd.
Mijnheer de Voorzitter, het verwijt tot mij gericht, is geheel
misplaatst. Het zou eveneens gericht moeten worden tot onze me
deleden, de heeren Waworoentoe, Soselisa en Laoh, die eveneens
hebben gesignaleerd de op ras- en godsdienstverschillen berustende
toestanden in het leger.
En de heer Pabst zelf dan? Heeft hij niet de ontevredenheid
opgewekt bij de heeren officieren Of heeft hij slechts aangetoond,
dat die ontvredenhefd bestaat?
905