handeling van de oorlogsbegrooting in de Tweede-kamer, dat het saluut de hoeksteen is van het gebouw van de militaire tucht, merkt de Sehrijver niet zonder reden op, dat een goede tucht het correct verplicht saluut buiten dienst waarborgt, doch niet omgekeerd. Volgens hem en dat zal niemand hem tegenspreken moet de tucht gegrondvest zijn op innerlijke overtuiging en niet op uiterlijk vertoon. Op deze regels als grondslag bouwt hij een zeer logisch gesteld betoog, dat hij in al zijn consequenties doorvoert. Als naschrift plaatste de Redactie een uitreksel uit het Amerikaansche „Infantry Journal", van Oct. 1918, waarin Luitenant-Kolonel Dolph het te genovergestelde van Kapitein DE Bas betoogt. Ook in andere Ame rikaansche en Engelsche militaire periodieken is nog gedurende den oorlog het saluutvraagstuk behandeld en men kan veilig aannemen, dat deze artikelen niet uit zucht tot uiterlijk vertoon en paradecultuur, doch onder den invloed van op het oorlogstooneel, in de wer kelijkheid, opgemerkte verschijnselen geschreven zijn. Wil men tot een bevredigende oplossing van het vraagstuk komen, dan is het noodig ook van deze stemmen kennis te nemen. In elk geval is van groote beteekenis de graad van ontwikkeling van het betrokken volk en ook met het oog daarop komt mij toepassing van s' Schrij vers denkbeelden in onze Indische maatschappij, op zijn zachtst uiigedrukt, hoogst praematuur voor. Majoor Bruyn vervolgt zijn leiddraad voor het houden van theorie over krijgstucht. De rubriek „Uit de Pers" bevat vele wetenswaardige, zij 't niet altijd opwekkende mededeelingen over militaire toestanden in het Vaderland. Op de rubriek „Uit de Legerorders" volgt een kort artikel, waarin Kapitein de Gelder aantoont, dat het tentoonspreiden van moed door hoogere bevelhebbers het beleid op den achtergrond dringt, met alle noodlottige gevolgen voor den uitslag van den strijd. Mavors, No 6, Juli 1919. Kapitein de Bas behandelt de opleiding tot beroepsofficier. Dat het, ondanks de uiterst billijke voorwaarden en de middelmatige wetenschappelijke eischen, nog geen storm voor opleiding tot be roepsofficier loopt, schrijft hij o.m toe aan de duistere toekomst, welke de beroepsofficier thans tegemoet gaat, zijn onvoldoende be zoldiging onder de tegenwoordige levensomstandigheden, de armza lige pensioenen, waarvan de kostbare opvoeding der volwassen kin deren moet worden bekostigd, de ongeschiktheid tot een burger betrekking op lateren leeftijd, de weerzin tegen het beroep na de ervaringen uit den laatsten gruweloorlog, het voortdurend werken met personeel, dat tegen zijn zin in dienst is, en met verouderd of slecht onderhouden materieel, ten slotte het besef, dat de meeste burgers na het volgen van een korten aanvullingscursus, de betrek king kunnen waarnemen, waarvoor de beroepsofficier zich drie volle jaren heeft bekwaamd, terwijl de tijdelijke arbeid van genen en de beroepsarbeid van dezen gelijk worden beloond, verschijnselen, ook ten onzent niet geheel onbekend. Als een der hoofdoorzaken be- 912

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 376