„op komst, die ons, zoo niet den eeuwigen, dan toch een langdu-
„rigen ja, ja, op recht berustenden vrede zal brengen; en dan
„hebben wij goddank geen leger meer noodigEn, dan doen
„we toch maar zoo, want dit is voorloopig erg gemakkelijk en goed
koop
„En erg verlammend!"
Toch laat de Schrijver zich door de gedachte, dat het geschipper
vóór den oorlog met de daaraan verbonden geldverspilling gehandhaafd
blijft, niet ontmoedigen, doch geeft eenige gedachten over bewapening
en organisatie der artillerie, welke in het volgende nummer worden
voortgezet.
Eerste-Luitenant Rietsema behandelt de reglementen en voor=
schriften der vestingartillerie en wiist daarbij op de weinig stelsel
matige wijze, waarop de te behandelen stof over de tailooze boek
jes verdeeld is. Hij heeft een dankbaar gebruik gemaakt van de he
laas ten onzent weinig bekende en nog minder gewaardeerde wer
ken van de Ripert d'Alauzier, Cardot en Manceau. Hij eindigt als
volgt: „Maar een vestingartillerist is een bij uitstek geduldig wezen, wij
toonen dat in het fanatisme, waarmee we nog steeds 12 cM. e.d.
bedienen. We hebben geduld, doch slechts vertrouwen op een be
tere toekomst. Alleen hoop kan het ons langer doen volhouden."
Ik zou zeggen „gegronde hoop". Maar kan daarop gerekend worden?
Ten slotte boekbespreking en overzicht van tijdschriften.
Marineblad, No. 2, 9 Aug. 1919.
„De Marine is in verval 't materieel verouderd en opgevaren;
't personeel gedesorganiseerd". Aldus begint het eerste artikel van
het Marineblad van 9 Aug. j.l waarmede de Schrijver, die zich
A. t. B. H. teekent, toont de waarheid onder de oogen te durven
zien. In zijn verder betoog tracht hij echter aan te toonen, dat het
bij ons nog zoo erg niet is en maakt daardoor den indruk, dat hij,
evenals helaas zoovelen vóór hem, feitelijk onhoudbare toestanden
wil goedpraten, terwijl de regels, waarmede hij zijn bijdrage opende,
anders deden verwachten. Wat baat het ons, dat de Britsche ma
rine gedurende den oorlog tweemaal op het punt van een werk
staking gestaan heeft, dat ook op de Fransche vloot bedenkelijke
ongeregeldheden hebben plaats gehad? Niet alleen de Nederland-
sche marine, maar ook het gebeele Nederlandsche volk, heeft recht
te verlangen, dat krachtige daden nu eindelijk een einde maken
aan een toestand, die leidt tot geldverspilling, zonder bate voor
onze weerbaarheid. Overigens heeft veel van hetgeen Schr. over
het uitoefenen van kritiek zegt, mijn instemming, maar het is de
vraag, of het artikel door zijn inhoud en strekking recht heeft op
de veel ge- en misbruikte woorden van Coen: „Ende desespereert
niet". Coen heeft ook ergens aan H. H. Majorcn geschreven; „lek
„sweer U bij den Allerhoochste, dat de Generale Comp. geen vyan-
„den heeft, die haer meer hinder en schade doen, dan d'onwetend-
„heid en onbedachtheyt (hout het my ten bestej die onder Ud.
„regneert en de verstandigen overstempt."
914