met betrekking tot het gebruik der Artllerie het Brigade-verband
volkomen genegeerd.
Bovendien zoekt men in de G. H. vergeefs naar eenige bepaling
overeenkomende met p. 83 van het V.G.V.B A.
Een aanvaller, die zijne maatregelen grondt op p. 63(1) en 79 (2)
van de G. Hzal veelal bedrogen uitkomen.
Hetgeen op blz. 62 van het Voorschrift M. G D vermeld staat
omtrent het gebruik van noodverbanden is lijnrecht in strijd met
het ter zake voorgeschrevene in de A. 0.19; 5 No. 29
Uit deze enkele voorbeelden, waaraan nog verscheidene zijn toe
te voegen, blijkt wel, dat het menigmaal zeer moeilijk, zoo niet
onmogelijk is, vast te stellen, welk standpunt onze reglementen ten
aanzien van eenig vraagstuk innemen
De gevolgen van een dergelijken toestand doen zich op niet
onbedenkelijke wijze gevoelen. Eenerzijds wordt het zoo onmisbaar
vertrouwen in onze reglementen hierdoor geschaad, anderzijds wordt
de mogelijkheid geopend voor eene eindelooze verscheidenheid in
opvatting. Iedereen houdt er met eenigen schijn van recht een eigen
meening op na; velen achten zich gerechtigd, te pas of te onpas
hun stokpaardjes van stal te halen, sommigen meenen zich zelfs be
voegd met eene waarlijk verbijsterende vrijmoedigheid hun opvatting
als de eenige onfeilbaar juiste aan hunne omgeving op te dringen.
Op deze wijze is een toestand van anarchie in het leven geroepen,
welke al zeer weinig bevorderlijk is voor de zoo onmisbare eenheid
van handelen. Zoolang een officier bij eenzelfde Korps of bij eene
zelfde Brigade dient, is hij nog in staat met de „heerschende mee
ning" rekening te houden. Iedere overplaatsing brengt echter voor
den betrokkene wijziging in de „jurisprudentie". Wat door een
vorigen chef als een dogma werd gepredikt, wordt door een volgende
verketterd; de alleenzaligmakende „Patentlösung" van den een wordt
door een opvolger met een beroep op het gezond verstand als naïf
dilettantisme uitgekreten.
Onder dergelijke omstandigheden kan het ook gebeuren, dat een
officier, die wellicht een kwart eeuw of langer als zoodanig heeft
gediend, bij een beroep op eenig artikel van een reglement tot zijn
niet geringe verbazing en begrijpelijke ergernis te hooren krijgt,
dathij niet lezen kan!
Dat menigeen in zoo'n geval er toe komt, eigen opvattingen angst
vallig verborgen te houden, en met terzijdestellirg van iedere
kritiek de denkbeelden van zijn chef als zijn eigen geesteskinderen
adopteert, is zeker te betreuren, maar evenzeer te verklaren en
soms zelfs te vergeven. Of zulks echter bevorderlijk is voor het
aankweeken van initiatief en zelfstandigheid bij de toekomstige
troepenaanvoerders mag met grond worden betwijfeld.
Verscheidene van onze reglementen, en daaronder zeker niet de
minst belangrijke, voldoen in menig opzicht niet aan naar billijk
heid te stellen eischen. Ieder die zich de moeite wil geven ze
ernstig te bestudeeren, ook in onderling verband, zal dit, ook zon
der zich schuldig te maken aan sofismen of woordenzifterij, moeten
erkennen.
581