Het stellen van dezen eisch acht de commissie evenzeer gewet-
tigd voor de in den vervolge in Indië aan te nemen Europeanen
ongeacht of zij zullen worden aangenomen op de voorwaarden voor
inheemsche of op die voor aanvullingstroepen, omdat zij onder de
zelfde omstandigheden hun dienst verrichten als de niet-Europeanen.
e commissie stelt daarom voor om de bovenbedoelde met hun
ne Europeesche ranggenooten gelijkgestelde niet-Europeesche
onderofficieren, zoomede alle Europeanen, die na de totstandkoming
van de door haar ontworpen regelingen in Indië voor den militai
ren dienst worden aangenomen, te brengen onder het te wijzigen
inlandsch militaire pensioenreglement (Indisch Staatsblad 1910 No.
170) en aan die onderofficieren, zoomede aan diegenen onder de
evenbedoelde Europeanen, die op voor aanvullingstroepen geldende
voorwaarden zullen worden aangenomen, na 20 jaar dienst pensi
oenen toe te kennen, waarvan de bedragen gelijk zijn aan die van
e maximum-pensioenen van hunne Europeesche rang-of standge
noten die zijn onderworpen aan het pensioenreglement in In
disch Staatsblad 1905 No. 299.
Verder worden nog eenige wijzigingen voorgesteld-in zake pen-
sioeneering bij ongeschiktheid—welke met de bovenbedoelde maat
regelen verband houden.
In verband met het vorenstaande beveelt de commissie de volgen
de pensioenschalen aan:
Pensioenschaal voor officieren en onderluitenants na 40 voor
pensioen tellende dienstjaren (20 werkelijke jaren).
Voor een luitenant-generaal £0C0 per jaar;
generaal-majoor 7500
Vooreen kolonel 6C00 per jaar;
luitenant-kolonel 450C
- majoor 3800
kapitein 3000
eerste luitenant 2000
tweede luitenant 1500
onderluitenant 1800
Tot grondslag bij de vaststelling van deze bedragen heeft ge
diend de grondslag aangegeven in het Europeesch burgerlijk pen
sioenreglement.
Voor den kapitein en den majoor zijn de bedragen iets hooger,
dan volgens dien burgerlijken grondslag het geval zou moeien zijn;
voor de hoogere ofiicieren zijn zij lager.
955
I.M. T. 19.9 159