standigheden zwaar drukken, bij de gehuwden in de subalterne of ficiersrangen en daar beneden zelfs in die mate, dat van een nood toestand gesproken kan worden, In 31 is een overzicht gegeven van de noodige overgangsbepalingen, terwijl 32 slotbeschouwingen bevat, waarin o.a. wordt aanbevolen de oprichting van een afzonderlijk kantoor bij het Departement van Oorlog ter behandeling van alle zaken, welke de betalingsvoorwaar den van het personeel bij de landmacht betreffen. Door aan dat kantoor, voeling houdende met de vakvereenigingen, tevens de be hartiging van de andere materiëele belangen van den militair, zoo als op het gebied van voeding en huisvesting, op te dragen en het mede te belasten met hetgeen op het gebied van de geestelijke behoeften noodig is, zal de onderlinge samenhang van alle maat regelen, welke tezamen de positie van den militair beheerschen, het beste gewaarborgd zijn. Aan het verslag is toegevoegd een afzonderlijke nota van de le den der commissie Raden Mardjana en I.J. Turangan, waarin deze betoogen, dat naar hun oordeel in de voorstellen der commissie het verschil in soldij tusschen een ongegradueerde der le klasse van de aanvullingstroepen en een ongegradueerde der le klasse van de inheemsche troepen te groot is en dat de soldij van een korporaal der 2e klasse te laag is in vergelijking met die van eerstbedoelden ongegradueerde de le klasse (vergelijk de schalen 5 en 9). Zij stellen daarom voor om wat b.v. de troepenkorpsen betreft de soldijen van de genoemde categorieën te stellen op de volgende bedragen voor een ongegradueerde le klasse der inheemsche troepen eene aanvangssoldij van f 0.60' per dag, met 4 verhoogingen om de 3 jaar van f 0.10 per dag; voor een ongegradueerde le klasse der aanvullingstroepen eene aanvangssoldij van f 0.90 per dag, met dezelfde verhoogingen; voor een korporaal 2e klasse eene aanvangssoldij van f 0.95 per dag, eveneens met dezelfde verhoogingen. A. H. Treu, Kapitein der Infanterie. 962

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 426