De militair - geneeskundige dienst op ciüiele leest geschoeid? In het nummer van Juni 1919 van het Orgaan der N. I. O. V breekt de Heer Bannink een lans voor het bovenstaande en als voor naamste argument voert hij aan, „dat hij het minstens genomen vreemd vindt, dat medici door disciplinair-hierarchieke verhoudingen van elkander worden gescheiden, vooral nu de medische wetenschap meer en meer door specialiteiten wordt beoefend, waarvan het gevolg is, dat een kapitein-chirurg na bevordering het veld moet ruimen, of dat hij verantwoording schuldig is aan een hoofdofficier, wien alle practijk is ontzegd". Ik voor mij kan daarmede accoord gaan en zal trachten een bescheiden poging te wagen om de stippellijnen, door den Heer Iannink aangegeven, flauwtjes tot een lijn te verbinden. Voor Nederlandsch-Indië behoorde alle onderscheid tusschen de geneesheeren in 's lands dienst afgeschaft te worden. Geen militaire- noch burgerlijke artsen afzonderlijk. Geheel in den geest van de Conventie van Genève moest de arts overal en ten allen tijde een onzijdig karakter behouden, dat der menschlievendheid en hulpverleening aan hulpbehoevenden. Het algemeen belang zou gebaat worden door de instelling van één rijksgeneeskundigen dienst. Het tegenwoordige stelsel, waarbij in de hand van één enkelen Chef van den militairen geneeskundigen dienst, alle macht en bemoeienis berust, zoowel administratief als wetenschappelijk, kan m i. niet goed functionneeren. Voor het beheer kan één hoofd nuttig zijn, maar voor het weten schappelijke is dit veiderfelijk. Bij den steeds toenemenden omvang der geneeskundige wetenschap en den snellen vooruitgang op het gebied van elk onderdeel kan men billijkerwijs bij de tegenwoor dige inrichting niet verlangen of verwachten, dat de Chef behoorlijk „op de hoogte" zal blijven, uitzonderingen daargelaten. Het behoud van één enkel persoon aan het hoofd die ook in het medrsc/z-wetenschappelijke geacht nioet worden in aile opzichten de meerdere te zijn, moet dunkt me ook nadeelig werken op de 970

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 434