Uit de Praclijk,
5pangemeren en springlansen.
(met twee figuren)
Het ondervolgende zal voor een aantal lezers geen nieuws be
vatten. Toch moet ik bij mijne compagnie constateeren. dat slechts
enkelen er weieens van gehoord hadden en niet meer dan twee
oude rimboeklanten eenig begrip hadden van de inrichting en op
stelling. Ook kon ik in geen mij bekend tijdschrift of ethnografisch
werk er een beschrijving van vinden, zoodat ik hieruit moest
concludeeren, dat de kennis betreffende deze wapens minder alge
meen verbreid was, dan ik veronderstelde, en zulks niettegen
staande ze door den geheelen Archipel zoowel bij de jacht als in
den oorlog gebruikt worden. Het wil mij voorkomen, dat bekendheid
er mee van groot nut kan zijn, niet alleen in den strijd tegen den
I. V. en bij de jacht, maar ook in den strijd tegen den B V. Een
patrouillle, die eenmaal met springlansen heeft kennis gemaakt dan
wel tegen sparigeweren is opgeloopen, vooral' bij nacht, heeft een
moreelen schok ontvangen, dien ze niet zoo spoedig te boven
komt.
Bij het opstellen van een spangeweer (zie fig. I) bezigt men een
stevigen rotan of bamboe A. Deze wordt met één uiteinde aan
een boom of ander vast voorwerp bevestigd. Het andere uiteinde wordt,
nadat de rotan eerst gespannen is, door den beugelkrop van het
geweer B heengestoken en tegengehouden door middel van een
touw C, dat met zijn ander uiteinde aan het dwarshout E ver
bonden is. Dit dwarshout E wordt door de spankracht van rotan
A met zijn eene uiteinde tegen het bovenkant van het juk F, met
zijn ander uiteinde tegen het dwarshout G aangedrukt. Het dwars
hout G is weer met een touw H verbonden aan juk I. De beide
dwarshouten houden elkaar dus tegen juk F aangedrukt. De onder
kant van dwarshout E is scherp gesteld tegen dwarshout G. Trapt
nu iemand op het over den weg gespannen touw H, dan vliegt
het dwarshout E los, de rotan A ontspant zicht en slaat tegen den
trekker van het geweer, dat daardoor afgaat. Het geweer is
zoodanig opgesteld, dat het gericht is op den persoon, die op het
touw H. trapt. In de teekening zijn ter wille van de verduidelij
king van het beginsel, waarop de werking van het toestel berust,
de jukken en dwarshouten veel te groot geteekend. Verder wordt
het touw H als regel gespannen in een ondiepen sleuf van het pad,
978