Er was ontevredenheid gewekt onder de miliciens, die zich bena
deeld achten vergeleken bi] hen, die niet behoeven te dienen. Ook
zij zouden reeds tot de erkenning zijn gekomen, dat het leger niet
bestemd is om te vechten tegen een eventueelen B. V.
Van een strijd tegen een binnenlandschen vijand voorzien de
hiergeboren miliciens slechts nadeelen, omdat zij zich niet, zooals
de enkele uit Nederland afkomstige miliciens, naar een overzeesch
moederland kunnen begeven en dus blijvend de gevolgen van hun
optreden tegen de inheemsche bevolking zullen ondervinden.
Ten slotte werden door deze leden nog aangehaald een tweetai
brieven van den heer Hosscha, een gericht aan den heer Rhemrev
van 29 November 1918, de andere aan den heer Gey van Pittus
dd. 11 Januari 1917. (opgenomen in het Koloniaal Weekblad, Oigaan
van de vereeniging Oost en West, van 27 Juni 1918 No. 26), die h.i.
duidelijk deden uitkomen, dat men enkel voor Indië wenschteeene
militaire weerbaarheid en geen economische.
Om de juistheid aan te toonen van hunne bewering, dat het stre
ven der Regeering er steeds op gericht is geweest het rasverschil
en het godsdienstverschil in het leger sterk op den voorgrond te
doen treden, enkel met de vooropgezette bedoeling zoodoende in
staat te zijn binnenlandsche onlusten te kunnen onderdrukken, en
dat men op eene verdediging van het grondgebied van Ned.-Indië
nimmer het oog heeft gehad, werd gewezen op het feit, dat in 1871
gedacht werd aan werving van Japanners, ter voorziening in de
ongunstige uitkomsten der Ambonneesche werving.
Bovendien werd nog aangehaald een artikel opgenomen in ,L)e
Beweging" van 15 Maait 1919 No. 11.
Men stelde voorts de vraag, of in November 1916 in Ambarawa
een muiterij heeft plaatst gehad onder het Europeesche deel der
mindere militairen, welke bedwongen zou zijn geworden doorAm-
bonneezen.
Voorts werd door dezelfde leden de aandacht erop gevestigd, dat
bij de werving van Timoreezen en dan speciaal van Christen-Ti-
moreezen volgens het oordeel van den tegenwoordigen Legercom
mandant, toentertijd Afdeelings- en tevens Brigade-Commandant te
Magelang, de keuring niet zoo streng behoefde te zijn, welk oordeel
neergelegd was in het advies van den heer Van Rietschoten van
6 April 1915 aan den toenmaligen Commandant van het Leger.
Redevoeringen van de heeren Sibinga Mulder en Bichon van
ijselmonde gehouden op 5 Maart 1919 eveneens betrekking hebbend
op de werving van Christenen voor leger en vloot werden door die
leden aangehaald om aan te toonen, hoe de zending door belang
hebbenden wordt misbruikt.
Op grond van de vele hiervoren kenbaar gemaakte bezwaren werd
door de leden, die ze geuit hadden, ten slotte de hoop uitgesproken,
dat het legerbestuur zoo spoedig mogelijk eene andere politiek zal
volgen, waarbij met het rasverschil geen rekening zal worden gehou
den. In aansluiting hiervan vroeg men te mogen vernemen de re
denen, die ten grondslag liggen aan de verschillen in bezoldiging,
handgelden, premiën aan wervers en hoofden, pensioensvoorwaarden,
587