De practijk leert, dat na een verplaatsing of wijziging van den korrel, grooter dan 9 a 10 (6 a 7) tienden mM. het wapen nogmaals moet worden ingeschoten, aangezien na een dergelijke wijziging niet voldoende waarborg bestaat, dat het wapen drachthoudend zal zijn. Indien men bijv. berekend heeft, dat de korrel 1 3/io verhoogd en 2/10 naar rechts verplaatst moet worden, zal bij opnieuw in schieten veelal blijken, dat het wapen links draagt. Een algemeene regel is hiervoor echter niet te geven. De spreidingseischen zijn veel te ruim gesteld. Wanneer op 50 M. afstand de spreiding 12/14 cM bedraagt, is deze op 200 M dus reeds 48/56 cM., d. w. z. in theorie; practisch zal deze meer bedra-en, daar met het toenemen van den afstand het richten minder nauwkeurig wordt. Een middelmatig schutter, knielend, uit de vrije hand schietend, zal gemiddeld minstens 4a5 maal grooter spreiding schieten, dus 196/224 a 240/280 cM. Dit lijkt misschien overdreven, doch. men houde wel in het oog, dat op de schietbaan de omstandigheden altijd ongunstiger zijn dan voor de bokschutters, en deze laatste ook over veel beter munitie kunnen beschikken. Nu zou deze, n.m.m. te ruim gestelde eisch geen be zwaar zijn, als dergelijke wapens slechts sporadisch voorkwamen. Dit is echter geenszins het geval. Te Meester-Cornelis, waar de wapening onder de gunstigste omstandigheden verkeert, bleek bij herhaling, dat slechts 20% der geweren drachthoudend is; vanbC°/0 moest de korrel gewijzigd en de resteerende 20°/0 in reparatie gegeven worden onder verschillende mutaties: de meeste voor een nieuwen loop, wegens spreiding of dwarstreffers. Uit deze cij= fers blijkt dus wel, dat de toestand, waarin de wapening M. 95 verkeert, niet schitterend is en dat wapens met eene spreiding, als boven aangegeven, veel meer voorkomen, dan men oppervlakkig zou denken. Voor de troepen op de Buitenbezittingen zijn de cij fers veelal nog veel ongunstiger. Bij de 1ste Divisie Maréchaussée van A en O. werden in 6 maanden 78 loopen verwisseld, of 1/3 (10 °/o reserve niet meegerekend), bijna uitsluitend op kaliber, aan gezien op mijn verzoek, de karabijnen in te schieten, afwijzend was beschikt. Had ik bij het onderzoek tevens kunnen inschieten, dan zou het percentage afgekeurde loopen nog veel grooter zijn geweest. Wanneer men er toe mocht overgaan, de grenzen voor afkeuring minder ruim te stellen, dan zou daar natuurlijk het gevolg van zijn, dat jaarlijks een nog veel grooter aantal loopen afgekeurd werd, dan nu reeds het geval is, hetgeen niet onaanzienlijke finantiëele offers zou vragen Dit is echter te voorkomen door een doelma- 1024

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 492