aan een soldaat, die er niet op geabonneerd is, ter lezing te geven, daar deze handeling onder „verspreiding" valt. Men meende, dat het uit den tijd is een landsdienaar voor te schrijven, wat en op welke wijze hij lezen mag. Vermeld werd, dat, dank zij de tusschenkomst van den Leger commandant, een garnizoensorder werd ingetrokken, die voor de militairen het verbod inhield bepaalde bladen te lezen. In verband hiermede werd gevraagd, of de Legercommandant ervan overtuigd is, dat met de ter zake uitgegane algemeene aanschrijving overal rekening wordt gehouden. Gevraagd werd, waarom den soldatenbond, niettegenstaande hel bestuur reeds lang geleden een daartoe strekkend verzoekschrift indiende, nog geen rechtspersoonlijkheid werd verleend. Geklaagd werd voorts, dat door zwaardere bestraffing en veelvuldige overplaatsing van de bestuursleden aan vakvereenigingen van min dere militairen onnoodige belemmeringen in den weg worden gelegd. 9. Eenige leden ontvingen gaarne inlichtingen omtrent aard en omvang der gebeurtenissen, die in de eerste helft van November 1918 in de garnizoenen te Soerabaja en Magelang plaais grepen en voorts welke straffen aan de deelnemers zijn opgelegd. 10. Gevraagd werd, wat er waar is van de dagbladberichten, dat de militairen de werkzaamheden bij het opruimen en herstellings werk in het Blitarsche, dienst geweigerd hebben op grond van on voldoende voeding en zwaar extra werk zonder extra betaling. 11. Door enkele leden werd de oprichting van commissies van mindere militairen bepleit. Deze commissies zouden inzake voeding, huisvesting en andere belangen van huishoudelijken aard met de legerautoriteiten van hun garnizoen overleg kunnen plegen. Een centraal comité door de plaatselijke commissies gekozen, zou bij het legerbestuur de meer al gemeene belangen der mindere militairen kunnen voorstaan. Door deze leden werd voorts gevraagd, of de Regeering nog ge volg denkt te geven aan het in de 2e gewone zitting 1918 door den heer Cramer geuite verlangen, om een gemengde commissie in te stellen, die de legertoestanden zal onderzoeken (H 469) De Leger commandant verklaarde in zijn antwoord aan den heer Cramer tegen een dergelijke commissie geen bezwaar te hebben (H 484). 12. Gevraagd werd, of het relaas in de soldaten-en matrozen- krant van 16 Maart jl. onder den titel van: „Toen hij eindelijk wat beleefde" omtrent den dood van den kanonnier De Haan juist is. Zoo ja, of de schuldigen gestraft zijn en hoe. Vele leden meenden, dat de toestanden in de militaire hospitalen veel te wenschen overlaten. Men achtte het gewenscht een Commis sie van onderzoek naar de hospitaaltoestanden in te stellen. Eenige leden zouden gaarne vernemer, of de artikelen, die eenige maanden geleden in het Bataviaasch Nieuwsblad verschenen, de toe standen in het militair hospitaal te Batavia op juiste wijze teekenden. 591

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 49