Waar aan deze uitlating werd toegevoegd, dat, naar gehoopt werd, de openbare bespreking van deze aangelegenheid „zeer vele officieren een aansporing zal zijn zich te beijveren om ook in dit opzicht de raadsman en de voorlichter van hunne ondergeschikten te blijven of te worden", is het zeer wel mogelijk, dat ook andere militaire gezaghebbenden zich geroepen hebben gevoeld hunne onderge schikten ten aanzien van genoemde vereeniging en mogelijk ook van andere politieke vereenigingen voor te lichten. In aansluiting bij hetgeen dienaangaande werd medegedeeld bij de mondelinge behandeling van de ontwerpbegrooting voor 1920 op 3 Juli j.l. (blz. 255, 1. k.), moge aan het vorenstaande worden toegevoegd, dat het de plicht is van alle militaire gezaghebbenden en meer in het bijzonder van de korps- en plaatselijke (militaire) commandanten om pogingen, in het werk gesteld door buiten het leger staande personen of vereenigingen om zich te stellen tusschen de soldaten en hunne hiërarchieke chefs èn eerstgenoemden tegen hunne meerderen in het algemeen en tegen de officieren in het bijzonder op te zetten, ma.w. de krijgsmacht on- of minder geschikt te maken voor de taak, welke in de staatsgemeenschap op haar rust, met alle hun ten dienste staande middelen tegen te gaan. 6. In den Volksraad is op 3 Juli j 1. door den legercomman dant als diens persoonlijke overtuiging te kennen gegeven, dat de militairen, die vervolgd worden wegens deelname aan het vormen van soldatenraden, „niet ernstig schuldig zijn, althans niet de hoofd schuldigen zijn" (mondelinge behandeling, blz. 268). Voor zooverre bekend is nóch ten aanzien van bedoelde militai ren nóch ten opzichte van den sergeant, die den kanonnier d e Haan doodschoot, door het H. M. G. reeds uitspraak gedaan. Afschriften van de vonnissen zullen t. g. t. ter griffie van den Volksraad gedeponeerd worden. 7. Zoolang het nog noodig is cm voor opleiding tot kader en voor het vervullen van bijzondere betrekkingen Europeanen in Nederland aan te werven, is het onvermijdelijk, dat bij de vast stelling van de inkomsten van den Europeeschen soldaat rekening wordt gehouden met de bijzondere behoeften van den geïmporteerden Europeaan en met den lust om in deze gewesten te dienen. De in de toekomst in Nederland aan te nemen Europeanen zullen aan hoogere en andere eischen moeten voldoen dan die, welke voor den niet-Europeaan gesteld zijn. Verder zullen zoolang nog uitzending uit Nederland noodig is—de in de toekomst in Indië aan te nemen Europeanen alleen dan op de voor uitgezondenen geldende voorwaarden worden aan genomen, wanneer zij aan bijzondere eischen voldoen of geschikt en genegen zijn om zich voor bijzondere betrekkingen, waarin de Europeesche soldaat nog onmisbaar is, te verbinden. De overige Europeanen zullen alleen op voor niet-Europeanen gestelde voorwaarden in dienst kunnen treden. 1047

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 515