Onderafdeeling 426c. (Oprichting van een kantoor voor lichame lijke en geestelijke ontwikkeling en ontspanning. Uitbreiding der vastgestelde Iegersterkte met een Generaal-majoor, secretaris-gene raal van het departement van Oorlog). 1 Zooals in ae betrekkelijke toelichting( bladzijde 54) is vermeld, wordt de oprichting van ondeiwerpelijk kantoor noodig geacht „om „te geraken tot de zoo gewenschte organisatie van lichamelijke „opvoeding en geestelijke ontwikkeling in het leger, alsmede ter ver zekering van eene éénhoofdige leiding ten dezen". Naar aanleiding van het döor eenige leden gelegd verband tus- schen de oprichting van dit kantoor en den geest in het leger en de daaraan vastgeknoopte opmerking, dat die geest niet zal verbe teren, vóór meer moderne opvattingen omtrent discipline zich in het oflicierskorps hebben baan gebroken, vóór de soldaat meerdere be wegingvrijheid is toegestaan en de kazernetoestanden grondig ver beterd zijn, kan het volgende medegedeeld worden. Dat het aanwezig zijn van juiste begrippen omtrent de krijgs tucht niet enkel bij de officieren, doch bij alle leden van de krijgsmacht ten goede moet komen aan den geest in het leger, spreekt van zelf. Waar blijkt, dat zoodanige begrippen niet- of in onvoldoende mate aawezig zijn, is het de plicht van militaire ge- zaghebbenden hunne ondergeschikten onverschillig van welken rang of stand daarop te wijzen. Er bestaat uiteraard niet het minste bezwaar tegen om aan de militairen, officieren zoowel als onderofficieren en soldaten, al die bewegingsvrijheid te verleenen, welke vereenigbaar is te achten met de handhaving van de krijgstucht, m.a.w. geen afbreuk doet aan het doel, waarmede de krijgsmacht is opgericht en wordt in stand ge houden. Voor zooverre die vrijheid thans nog niet bestaat, is het legerbestuur doende daarin de vooropgestelde beperking in acht nemende verbetering te brengen en wordt thans o. m. overwogen, welke bepalingen, waardoor de persoonlijke vrijheid aan banden wordt gelegd, zonder bezwaar uit de reglementen en voorschriften zouden kunnen verdwijnen. Meermalen is ef echter reeds op gewe zen o.a. vrij omstandig in de nota, behoorende bij het besluit waarbij in de maand November 1918 de militaire bezoldigingscom missie "werd ingesteld, en laatsteliik in de memorie van antwoord (bladzijde 11) nopens de ontwerp=begrooting voor 1920 dat het wezen van eene krijgsmacht medenrengt, dat aan hare leden niet die mate van bewegingsvrijheid verleend kan worden, welke niet-miütairen bezitten Aan deze noodzakelijkheid, zij moge voor sommigen een beletsel opleveren om op den duur deel te blijven uitmaken van het leger, is niet te ontkomen. Voor hen, die met aandacht kennis genomen hebben van de in den Volksraad behandelde ontwerpen der gewone- en aanvuilings- begrootingen voor 1919 en 1920, zal het zeker onnoodig zijn te be- toogen, dat de wijze, waarop de militairen worden betaald, gevoed, gehuisvest, enz. met andere woorden het geheel hunner dienst- voorwaarden de volle aandacht van het legerbestuur heeft Het streven zal er op gericht zijn in die richting te blijven voortgaan, totdat aan alle billijke behoeften tegemoet is gekomen. 1055

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 523