De Militaire Administatie vormt een dienstvak op zich zelf; daarbij blijken sinds de scheiding in 19 3 van de Intendance de bevorderingskansen zoo ongunstig te zijn, dat het urgent is geworden maatregelen te treffen ter verbetering van de positie van de officieren van dat dienstvak. Deze maatregelen hebben uitsluitend ten doel eene verandering ten gunste teweeg te brengen in de huidige bevorderingskansen, welke verre ten achter blijven bij die der officieren van andere wapens en diensten, en voorts om eenige verbetering te brengen iu de vooruitzichten door den kolonelsrang, althans facultatief, bereikbaar te stellen. Vervolg van de Memorie van Antwoord op het Afdelingsverslag betreffende de le algemeene aanvullende begrooting voor 1920. Afdeeling IX. Departement van Oorlog. Omtrent de te Soerabaja plaats gehad hebbende relletjes tusschen militairen en pol tie kan aan de hand van het ter zake ingesteld onderzoek het volgende worden medegedeeld. Op den lien October j.l. was er te Boengoeran een feest ten huize van een Chinees, waarbij een Amboineeschfluitorkestvan het 13e Bataljon Infanterie zich deed hooren. Tegen 9 u. 30 N. moeten, volgens den aldaar dienstdoenden hoofdagent, eenige militairen, ver moedelijk Amboineezen, toeschouwers bij het feest, het den agent lastig hebben gemaakt en geen gehoor hebben willen geven aan diens last achteruit te gaan. Toen een der militairen weigerde zijn naam op te geven, nam de agent hem de pet van het hoofd om het stamboeknummer te notee- ren. Daar vervolgens die soldaat weigerde met den agent mede te gaan, greep deze hem aan. Op aanhitsing van andere militairen sloeg de aangegrepene den agent, waarop deze terugsloeg Tege lijkertijd werd de agent door eenige andere militairen aangevallen en aan het hoofd verwond. Te hulp snellende inlandsche agenten moeten daarop ook door die militairen zijn lastig geval en, waarop de hoofdagent zijne revolver trok. De militaren vluchtten daarop. Aangezien de hierbedoelde militairen onbekend zijn gebleven het opgenomen stamboeknummer was bij het D.v.O. niet bekend kan hun getuigenis niet tegenover dat van den hoofdagent worden gesteld Volgens de verklaringen van twee inlandsche agenten en van een inlandsche sergeant zoude de hoofdagent aanvankelijke on- noodig ruw zijn opgetreden door het afrukken van eene pet van een der militairen, door hem een duw te geven en daarna pogingen te doen hem te arresteeren. Om 10 u. 30 N. ontstond eene nieuwe quaestie tusschen denzelf den hoofdagent en. een inlandsch fuselier. Deze zou op den waar schuwing van den hoofdagent om achteruit te gaan eene dreigende houding hebben aangenomen en, toen hij door den agent achteruit werd geduwd, dezen op de borst hebben gestompt, waarop de agent hem een slag met den wapenstok op het hoofd toebracht. De fu- 1057

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 525