S 19 Aan het vervullen van den schutterplicht bij de schutterij te Menado zijn, aldus werd medegedeeld, verschillende voordeelen verbonden oa. vrijstelling van persoonlijke diensten. De z.g. In- landsche burgers worden, in tegenstelling met de inheemsche bevol king hoewel zij door ontwikkeling daar geenszins boven staan bij het schutterscorps ingelijfd. Daardoor zijn zij vrij van persoonlijke diensten. In de Minahassa wordt dit als een ongemotiveerde be voorrechting beschouwd. De aan het woord zijnde leden vroegen, of het in de bedoeling der Regeering ligt de schutterij in de Mina hassa spoedig op te heffenzoo niet, dan werd door hen een wij ziging van het schutterijreglement, waarbij de schutterplicht van de Inlandsche burgers wordt opgeheven, wenschelijk geacht. 20. Enkele leden, alhoewel het streven der Legervereeniging loffelijk achtende, vreesden, dat er neiging bestaat om zich te plaat- sen tusschen Regeering en Legerbestuur en spraken de hoop uit, dat de Regeering zou bedenken, dat de Vereeniging geen verantwoor delijkheid draagt voor de maatregelen, die zij in overweging geett. Andere leden achtten het niet verkeerd, dat omtrent met krijgs kundige zaken van het Departement, de Regeering ook beschikt over een advies van derden. De vorige leden, die de directe tus- schenkomst niet goedkeurden, gaven in overweging, dat de adviezen der Legervereeniging via den Volksraad de Regeering zouden bereiken. 21. Aan de voortvarendheid, waarmee het Legerbestuur is over gegaan tot verbetering van de voeding der mindere militairen werd algemeen hulde gebracht. 22. Vele leden hadden met genoegen geconstateerd, dat anti- militaire bewegingen krachtig worden tegengegaan, en hoopten, dat op den ingeslagen weg zou worden voortgegaan. 23. Op een gelijke behandeling van milicien en vrijwiliger werd aangedrongen. 24. Eenige leden drongen er op aan den drankverkoop in de cantines te verbieden. Van andere zijde werd zulks ontraden, wijl men overtuigd was, dat dan door den militair minder gunstige ge legenheden om zijn borrel te drinken zouden worden bezocht. 25. Een lid had vernomen, dat een milicien zwaar was ge straft, omdat hij een officier een klap had gegeven, toen deze bedoel den milicien de uitdrukking „blauwe" had toegevoegd. Gaarne ver nam men omtrent deze zaak eenige bijzonderheden. 25. Men hoopte, dat de Regeering maatregelen zal treffen om het vloeken tegen te gaan van hen, aan wie de opleiding der mili ciens is overgelaten. 594

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 52