door en mede door de h. 1.1. in acht genomen beperking van de
uitgaven, de gelegenheid wordt geschonken tot het uitvoeren van
de maatregelen, welke verband houden met het stoffelijk welzijn
van het militair personeel zoowel officieren als minderen zonder
de grenzen, door de vorige begrooting gesteld, te overschrijden. Eerst
wanneer de voorstellen van de bezoldigingscommissie zullen zijn inge
komen, kan een juist overzicht worden verkregen van de eischen, welke
de uitvoering harer ontwerpen aan de schatkist zullen stellen.
Waar het Opperbestuur het, om begrijpelijke redenen, noodzakelijk
oordeelt op defensiegebied eene afwachtende daarom nog geen
weifelende houding aan te nemen, in verband daarmede het meest
voor de hand liggend vindt om voorloopig geen ingrijpende maat
regelen te nemen tot wijziging, uitbreiding en vervolmaking van
het leger, doch zich tevens op het standpunt stelt, dat in afwach
ting van het resultaat der vredesconferentie en van de mogelijke
aanvaarding van het beginsel van den Volkerenbond de weermacht
op peil behoort te worden gehouden, kan niet worden beaamd, dat
het op de begrooting voor 1920 plaatsen van een drietal posten (dat
punt 3° bereids was geschrapt is bijde wijziging van de oorspronkelijke
begrooting over het hoofd gezien) daarmede niet in overeenstemming
is, mede gelet op de beteekenis van deze posten en de daarvoor
uitgetrokken bedragen.
Het denkbeeld, om alleen Europeanen aan te nemen, geschikt
en genegen voor kaderopleiding, dan wel op kort dienstverband, is
nog in behandeling bij het D. v, O. Ook is het door de „militaire
bezoldigingscommissie' in overweging genomen. In afwachting van
de door de commissie in te dienen voorstellen, komt het niet
gewenscht voor thans ter zake reeds verdere mededeelingen te
doen.
In verband met het vorenstaande kan ook de vraag, in hoever
eene vermindering van het Europeesch element in het leger is te
verwachten, nog niet worden beantwoord. Maatregelen om het leger
zoo spoedig doenlijk te ontlasten van elementen, die er niet in thuis
behooren en deze v.z n. raar Nederland op te zenden, zijn reeds
getroffen door wijziging van de reglementen op de 2e klasse van
Militaire Disciplire en voor het Slrafdetachement alsmede van het
Algemeen Voorschrift nopens het verlaten van den dienst.
Het denkbeeld om de mogelijkheid te openen de Nederlandsche
militie naar Indië te zenden is oa. ter sprake gebracht bij de grond
wetsherziening in 1887. De Tweede Kamer wilde toen echter van
zulk een bepaling niet weten en wel in hoofdzaak, omdat Zij niet
wenschte mede te werken aan een voorschrift, dat tengevolge zou
kunnen hebben, dat Nederlandsche dienstplichtigen uitgezonden zou
den kunnen worden, om in een tropisch klimaat te gaan strijden,
waar het niet de verdediging van den vaderlandschen bodem, van
eigen huis en haard, gold. Met overgroote meerderheid nam de
Kamer een amendement van de commissie van rapporteurs aan, het
welk de thans bestaande redactie van artikel 184 Grondwet in de
plaats stelde van het Regeeringsvoorstel.
6C5