sche onlusten, zij medegedeeld, dat de organisatie van het leger en het oefeningsstelsel in de eerste plaats gericht zijn op den strijd met den B V. en dat de mogelijkheid van optreden tegen binnenlandsche beroe ringen daarbij slechts als eene ondergeschikte taak wordt beschouwd. De indeeling in verschillende landaarden houdt dan ook slechts verband met verplegingseischen Tot de invoering van een militieleger in het algemeen werd over gegaan, omdat, in verband met de financieele draagkracht van het land, hierin het eenige middel was gelegen om een leger te scheppen, sterk genoeg om eiken aanval le voorkomen of met vertrouwen tegemoet te treden. Dat de Europeesche militie het eerst is ingevoerd, is zooals reeds ten vorigen jare werd medegedeeld slechts een gevolg van de om standigheid, dat, bij de totstandkoming van het nieuwe artikel 113, de voorbereiding van de instelling van den dienstplicht voor Euro peanen verder was gevorderd dan voor de andere bevolkingsgroepen, en van den wenSch der Regeering, dat in deze de Europeanen het voorbeeld zouden geven. Van eene te overhaaste invoering is daarbij niet gebleken. Dat de Europeesche militie alleen niet in staat is ons een leger van voldoende sterkte te verschaffen, kan gereedelijk worden on derschreven, al zal daardoor over een zestal jaren en ongerekend den aanwas der Europeesche bevolking, toch in geval van ooilog over 20.000 man Europeesche militie- en landstormtroepen kunnen worden beschikt. Bij de behandeling in den Volksraad van de voorstellen betreffende de inl. miiltie, zal nader kunnen blijken, op welke wijze de Regeering zich voorstelt de nieuw te vormen weermacht te organiseeren en aan te wenden. Afgezien van het feit, dat de invoering van eene militie nog nergens ter wereld door de betrokkenen met gejuich werd begroet, bestaat er niet de geringste aanleiding om te spreken van benadeeling, op grond van de omstandigheid, dat ouderen in leeftijd van eerste oefening werden vrijgesteld. Bij de instelling van den dienstplicht voor Europeanen toch is er zooveel mogelijk naar gestreefd om zonder de eischen der weer kracht te zeer te schaden, aan het economisch leven en aan de dienstplichtigen zelf zoo weinig mogelijk overlast te veroorzaken. Deze overweging leidde tot het trekken van de scheidingslijn tus- schen de jaarklassen, van welke de eerste oefening nog wel en van welke deze niet zou worden gevorderd. In hoeverre waarde moet worden gehecht aan het oordeel van den milicien over het g bruik van het leger, zij overgelaten aan de appreciatie van degenen, die de desbetreffende vraag stelden. Zij, die meenen, dat de militie gebruikt zal worden tegen een binnenlandschen vijand en die van oordeel zijn, dat daaruit nadeelen zullen voortspruiten voor de hier te lande geboren miliciens, wor den herinnerd aan het tweede lid van artikel 6 van het dienstplicht besluit, dat luidt: zij (dat zijn de dienstplichtigen) nemen geen deel aan militaire expeditiën. 607

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 65