Toen in 1917 aan den Civiel en Militair Gouverneur van Atjeta en Onderhoorigheden advies werd gevraagd nopens de openstelling van de werving van Atjehers voor het leger, werd daarbij tevens om inlichting verzocht, om, bijaldien voor de opneming van per- sonei van len landaard in het Inlandsch element van het leger bijzondere regelingen noodig werden geacht, daarvan mededeeling te willen doen, ten einde daarmede rekening te kunnen houden bij het ontwerpen van de uitvoeringsbepalingen. Aangezien de Gouverneur geen voorstellen heeft gedaan om de Atiehers hooger te bezoldigen dan de overige Inlandsche rassen (met uitzondering van de Amboineezen), had het Legerbestuur ook geen aanleiding om in dien zin voorstellen aan de Regeering te d°Met de meening, dat de gevechtswaarde van de Aljehers gelijk zou staan met die der5 Amboineezen, kan niet onvoorwaardelijk worden ingestemd. Het voornemen om de gemengde compagnieën af te schaffen staat in geenerlei verband met het vraagstuk van de gelijkstelling ^De gemengde compagnie behoort te verdwijnen, omdat in de practijk gebleken is, dat die menging, ten nadeele van de betrokken personen, leidt tot moeilijkheden rakende de legering, de verpleging ennpöafkiurlmf van het optreden van een Amboineesch sergeant op het eiland Flores doelt vermoedelijk op de gebeurtenissen, be schreven in een artikel in het weekblad „Buiten van 19 ^Een^ indertijd ingesteld onderzoek stelde vast, dat sinds 1908 handelingen als vorenbedoeld niet hebben plaats gehad;zij zouden tegenwoordig in het leger zelf algemeen worden gelaakt. De in November 1918 ingestelde commissie tot herziening der bezoldiging van het militaire personeel van de landmacht zal bin nenkort haar taak volbracht hebben. Als vertegenwoordiger van de groep Amboineezen (Minahassers) is daarin een onderoffic er benoemd, die op dat tijdstip voorzitter was van het hoofdbestuur van de Perserikatan Minahasa. Nóch door genoemde vereeniging nóch door het betrokken lid zelf is eenig bezwaar tegen zijne benoeming ingebracht. Overigens is aan de moeilijkheid, dat be doeld lid de Nederlandsche taal met voldoende spreekt (volgens eigen verklaring verstaat hij haar uitnemend), door dên voorzit ter in alle opzichten tegemoetgekomen, o.a. door de bepaling, dat hij altijd op eene in een vergadering genomen beslissing betreften- de een niet voorbereid onderwerp desgewenscht terug kon komen, na de zaak nog nader met den vertegenwoordiger van de Javanen, desgewenscht ook nog met anderen te hebben besproken en verder door hetgeen niet dadelijk werd begrepen in het maleisch 610

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 68