over te zetten. Voorts was hem toegestaan zich bij de beraad slagingen van deze laatste taal de bedienen. Uit hetgeen door hem in die taal in de vergaderingen te berde is gebracht, bleek, dat hij de beraadslagingen naar eisch kon volgen. Volledigheidshalve mogen nog vermeld worden, dat alle militairen op Java in de gelegenheid zijn gesteld om hun wenschen schriftelijk aan de commissie kenbaar te maken, waarbij hun desgewenscht door hun chefs hulp is verleend. Hiervan is, ook door Amboineezen en Minahassers, een ruim gebruik gemaakt, zoodat de commissie, inzake de wenschen en verlangens van de tot evengenoemde groepen behoorende militairen, uitvoerige gegevens hebben bereikt. Ten slotte wordt opgemerkt, dat bij de keuze der commissieleden in de eerste plaats er naar is gestreefd de erkende vereenigingen onder de militairen daarin te vertegenwoordigen; voor de Javanen die geen vereeniging hadden, is toen ook met het oog op hun groot aantal een officier aangewezen. De mogelijkheid wordt overwogen om in de, op den militairen dienst betrekking hebbende, reglementen, voorschriften, tarieven, enz., elke aanduiding ten aanzien van het ras zoo eenigszins mo gelijk te doen verdwijnen, waardoor de noodzakelijkheid van het maken van onderscheid tusschen „Amboineezen" en „Minahassers" van zelf zou komen te vervallen. Met betrekking tot de opmerking, dat de eischen ter bereiking van een bepaalden rang gelijk dienen te worden voor alle landaar den, maar dat dan ook de overige dienstvoorwaarden gelijk moeten worden gemaakt, werd reeds het vorige jaar medegedeeld, dat de niet-Europeesche sergeanten en korporaals in het leger eene andere, minder omvangrijke, betrekking bekleeden dan hunne Europeesche ranggenooten. Zoowel wat betreft vakkennis als ten aanzien van den werkkring staat de niet-Europeesche sergeant op één lijn met den Europeeschen korporaal, echter met dit verschil dat van eerst genoemde kennis van de Nederlandsche taal niet wordt geëischt. Met het oog op de van hem te vorderen dienstverrichtingen is het stellen van dezen eisch niet noodig; evenmin is hel nood zakelijk daarvoor hun vakkennis op te voeren. Sedert 1917 is echter voor verschillende groepen van niet- Europeesche onderofficieren (sergeanten en fouriers bij de infanterie, cavalerie, artillerie en genie, sergeanten-schrijver en sergeanten-staf schrijver) geleidelijk de gelegenheid opengesteld en daarmede wordt voortgegaan ook ten aanzien van andere groepen van niet-Euro peesche onderofficieren om, mits voldoende aan geheel dezelfde eischen van geschiktheid (waartoe ook te rekenen voldoende kennis van de Nederlandsche taal), bekleed te worden met Europeesche ka derbetrekkingen en zulks op den voet van gelijkheid in dienstvoor waarden. Teneinde de niet-Europeesche militairen, die tg.t. in aan merking wenschen te komen voor het bekleeden van eene Europeesche onderofficiersbetrekking, behulpzaam te zijn bij de studie der Neder landsche taal, zijn in meerdere garnizoenen in totaal 48 leergangen met een maximum van 1200 leerlingen opgericht. 611

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 69