datenraden, heeft aangetoond, dat de leiding van den soldatenbond toen berustte in handen van personen, die zich buiten schot hou dende, gedekt door het z.g. hoofdbestuur, aanstuurden op ontwrich ting van de maatschappelijke orde. Ook op dien grond kan die bond vooralsnog niet als rechtspersoon worden erkend. Aangaande de klacht, dat militairen wegens het zitting nemen in het bestuur hunner vakvereenigingen zware bestraffingen en over- plaatsingen hebben ondergaan, kan worden medegedeeld, dat het zit ting nemen in die besturen niet als een strafbaar feit wordt aange merkt, terwijl al sedert geruimen tijd door den Legercommandant is bepaald, dat dergelijke personen niet om bedoelde reden mogen wor den overgeplaatst. Als eenige gebeurtenis van belang, voorge-.NIen onder de militairen in de eerste helft van November 1918, valt te vermelden, dat te Soe- rabaja op 12 November a.p. bericht werd ontvangen, dat op dien dag de eerste soldaten- en matrozenraad tot stand was gekomen. Bij onderzoek bleek deze tijding een vermoedelijk opzettelijk uitge strooid verdichtsel te zijn. In de tweede helft dier maand werd in eene te Soerabaja gehou den vergadering besloten om bij wijze van protest tegen de gevan genneming van den heer Brandsteder de Europeesche militairen in alle garnizoenen aan te zetten op een te voren vastgestelden dag gedurende 24 uren te ontbreken in dienst en in het kwartier. Aan die oproeping werd voldaan door 17 militairen uit het garnizoen Soerabaja. De disciplinaire bestraffing van deze personen is geschied buiten be moeienis van het legerbestuur, dat hiervan dan ook geen kennis draagt. Daarop is op 22 November d.a.v. door eenige soldaten in het gebouw van den Marinebond eene vergadering belegd, waarbij be sloten werd tot de instelling van soldaten raden. De tot het leger behoorende deelnemers aan die bijeenkomst werden gearresteerd en worden gerechtelijk vervolgd. De beslissing in deze zaak is nog met gevallen. Van andere gebeurtenissen als hierbedoeld, is der Regeering niets bekend. Naar aanleiding van de dagbladberichten, dat de militairen van de beide naar het Kedirische gezonden compagnieën genietroepen formeel het werk hebben gestaakt als protest, dat zij zoo slecht werden gevoed, is door den Korpscommandant gerapporteerd, dat van eene staking dier militairen geen sprake is geweest en dat, behoudens eene klacht van enkele Europeesche militairen op den dag na aankomst te Blitar, hoofdzakelijk gaande over het gemis van brood, de stemming niets te wenschen overliet. Voorts werd gemeld, dat te Taloen waar de dienstweigering zich zou hebben voorgedaan, geen geniesoldaten aanwezig waren noch geconsigneerd zijn geweest, zooals in het courantenbericht is vermeld.' Ook bij de overige, in Kediri tewerkgestelde troepenafdeelingen hebben zich voorvallen als in het dagbladbericht vermeld niet voorgedaan. I. M. T. 39 1919.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 73