voor inlijving bij de schutterij in aanmerking kunnen komen, zulks
practisch gelijk zou staan met eene opheffing van het geheele korps.
Voor de vreesdat de legervereeniging neiging zoude hebben zich
te plaatsen tusschen Regeering en legerbestuur bestaat geen grond.
Met betrekking tot zaken van niet-krijgskundigen aard is de Regee
ring steeds ontvankelijk voor den raad ook van genoemde vereeniging.
Ten aanzien van de in werkelijken dienst zijnde miliciens zij her
haald, dat voor dezen voor zooveel mogelijk dezelfde voorschriften,
tarieven, bepalingen enz. van toepassing zijn als voorde vrijwilligers
vastgesteld. Ook de behandeling is dezelfde. Hieraan wordt zooveel
bekend, de hand gehouden.
Door den verkoop van alcohol in de militaire sociëteiten te ver
bieden, drijft men den minderen militair, ook den goed oppassende,
naar allerlei geheime, niet te controleeren drankgelegenheden in de
kampongs. Daarom is in de eerste plaats afdoend toezicht der politie
op clandestiene tapperijen met haar onzedelijken aankleve noodza
kelijk. Uitroeiing van dit kwaad moet aan een drankverbod vooraf
of althans daarmede gepaard gaan.
Niemand is overigens gedwongen de militaire sociëteit te bezoeken
daarnaast bestaan immers de militaire tehuizen, waar geen alcohol
mag worden verkocht, terwijl in de kampementen ontspanningslo
kalen zijn of worden opgericht.
In het reglement op den Inwendigen dienst zijn verbodsbepalingen
opgenomen tegen het bezigen, door den meerdere, van beleedigende
uitdrukkingen tegenover zijne minderen. Dit geldt zoowel ten op
zichte van vrijwilligers als van miliciens.
OnderaJdeeling 97.
Omtrent de hier en bij de onderafdeelingen ICO, 103 en 105 ge
stelde vragen zijn aan het Departement van Koloniën inlichtingen
gevraagd, welke na ontvangst zullen worden verstrekt.
De in 1918 te Bandoeng ingestelde voorloopige hoogere krijgs
schoolcursus was een noodmaatregel. Door het sluiten van de H.K S.
in Nederland in 1914 als gevolg van het intreden van den mobili
satietoestand stond de opleiding van staf- en intendanceofficieren
zoolang stil, dat een tijdelijke voorziening dringend noodig werd.
De Regeering deelt de meening van hen, die van oordeel zijn, dat
de opleiding van staf- en intendanceofficieren in Indië vooralsnog
niet is aan te bevelen.
Betreffende de opleiding tot vliegenier in Holland wordt medegedeeld,
dat bij de oprichting van den Indischen vliegdienst hier te lande
over geen enkel gebreveteerd vliegenier als instructeur werd beschikt,
waarom noodgedwongen de opleiding wel in Nederland moest plaats
vinden. Nadat de heer Hilgers zich zelf had bekwaamd in het vlie
gen op de voor hem vreemde vliegtuigen en de kapitein Engelbert
van Bevervoorde, na in Nederland zijn brevet te hebben gehaald,
621