ra
ra
dü)
dü)
Een en ander ODer de uoedering
onzer legerpaarden.
(Vervolg van bladzijde 246).
Is in mijn vorig opstel het krachtvoer onzer legerpaarden de gaba
en hare vervangingsmiddelen in hoofdzaak het onderwerp der bespre
king geweest, thans komt het langvoer, het gras (c.q. het hooi) aan de
beurt. Was dit tot voor een twaalftal jaren in ruime mate en van
voldoende kwaliteit beschikbaar, langzamerhand zijn moeilijkheden
opgetreden inzake de verkrijging van dit voedermiddel. Meerdere
factoren hebben hiertoe medegewerkt. In de eerste plaats het
meer en meer in cultuur brengen van Java's bodem, waardoor de
uitgestrektheid der gronden, waarvan gras kan worden gesneden,
hoe langer hoe kleiner wordt en in de tweede plaats de grootere
behoefte aan dit voedermiddel voor de legerpaarden.
Volgens het „Statistisch Overzicht der geneeskundig behandelde
legerpaarden" over het jaar 1902 telde het leger toenmaals op Java
1600 troepen- en officierspaarden, terwijl dat aantal op dit oogen-
blik als gevolg van het onttrekken van bereden korpsen aan de
buitengewesten (Atjeh en Celebes) en de geleidelijke uitbreiding
van de wapens der cavalerie en der artillerie en de oprichting van
den militairen transporttrein, de mitrailleurcompagnieën en de in-
fanteriemitrailleurafdeelingen tot 3000 is gestegen. Voorts is die
behoefte toegenomen door de remonteering met Australische paarden,
welke dagelijks 30 K.G. gras krijgen, terwijl de vroegere inheemsche
troepenpaarden met 25 K.G. per dag konden volstaan. Het is
dan ook niet te hoog geschat, indien men de tegenwoordige be
hoefte aan gras voor het leger op ruim de dubbele van de vroegere
stelt.
In tijd van oorlog zal de benoodigde hoeveelheid zeer zeker nog
tweemaal zoo groot zijn en de voorziening van de paarden met
gras groote moeilijkheden opleveren.. Reeds sedert jaren is het le
gerbestuur zich hiervan bewust en zint niet alleen op middelen om
hierin verbetering te brengen, maar heeft reeds lang de hand aan
de ploeg geslagen door behalve voor het Remonte-depot te Padala-
rang ook voor het garnizoen Tjimahi eigen graslanden aan te leggen,
551
I. M. T. 35 1919.