die voor de hoogere militaire schrijvers. Wel zijn de eindbezoldigingen van laatstgenoemden hooger dan de begintraktementen van eerstge- noemden, doch daarvoor is door de militaire bezoldigingscommissie de regeling voorgesteld, waarvan sprake is in 21 van haar verslag en welke o.m. inhoudt, dat den betrokken militairen schrijver bij benoeming tot commies al dadelijk een oi meer van de aan die betrekking verbonden weddeverhoogingen kunnen worden toege kend om te voorkomen, dat hij in inkomsten zou achteruitgaan. Het zal echter wel kunnen voorkomen, dat een commies, die al eenige jaren die betrekking bekleedt, bij invoering van de voorge stelde positieverbeteringen minder traktement zou genieten dan het geval zou zijn geweest, indien hij als militair schrijver was blijven doordienen en eerst na invoering van die verbeteringen tot commies ware aangesteld. Voor deze uitzonderingsgevallen zullen billijke overgangsbepa lingen in het leven worden geroepen. Ook in verband met de bezoldiging van commiezen bij andere departementen bestaat er geen aanleiding de door de militaire be zoldigingscommissie voor commiezen voorgestelde traktementen te verhoogen. De militaire apothekersadsistenten gaan bij de voorgestelde regeling niet onbelangrijk in inkomsten vooruit en die regeling moet alleszins voldoende worden geacht, wanneer zij wordt vergeleken met de traktementen, welke burgerlijke apothekersbedienden kunnen bereiken. Het kan echter voorkomen, dat bij een bepaald aantal dienstjaren een gehuwd militair apothekersadsistent volgens de voorgestelde regeling minder inkomsten zou genieten, dan thans het geval is. Dit is een gevolg van de omstandigheid, dat volgens de thans bestaan de regeling maandelijksche verhoogingen worden toegekend van f50 na 2 jaar dienst, f7,50 na 5 jaar, f42,50 na 8 jaar, 7,50 na 11 jaar en f7,50 na 14 jaar dienst terwijl bij de voorgestelde regeling de verhoogingen regelmatiger verdeeld zijn. In de evenbedoelde gevallen zal echter worden toegepast de over gangsbepaling, bedoeld in punt 7 op bladzijde 85 van het verslag der militaire bezoldigingscommissie, volgens welk punt de hoogere inkomsten behouden blijven tot op het tijdstip, waarop door be vorderingen of periodieke verhoogingen die hoogere inkomsten wor den overschreden. De onderluitenantsrang werd, het eerst bij de Infanterie, in 1896 ingesteld; de onderluitenants werden in traktement gelijkgeste'd aan 2e luitenants, doch genoten toen belangrijk meer dan adjudan ten-onderofficier. De evenbedoelde gelijkstelling in traktement werd tot dusver gehandhaafd en als gevolg daarvan deelden de onder- luitenants slechts in de sedert tot stand gekomen zeer geringe vermeerdering^ der 2e luitenantstraktementen, n.l. van f5— per maand in 1906 en van f 25.per maand eenige jaren later. Voor de Europeesche onderofficieren beneden den rang van on derluitenant kwamen sedert 1896 verschillende verbeteringen tot stand, welke vooral voor gehuwden vrij belangrijk waren, zoodat lang zamerhand de wantoestand ontstond, dat een gehuwd adjudantonder officier bij bevordering tot onderluitenant in inkomsten achteruitging. 96

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 104