24 of 36 maanden heeft genoten zijn pensioen ziet geregeld naar
het gemidelde van het gedurende 24 of 36 maanden genoten
hoogste en naast lagere traktement.
Wanneer de aanhangig gemaakte nieuwe regeling voor burgerlijke
pensioenen tot stand komt en als gevolg daarvan de militaire
pensioenen nader worden verhoogd, zullen de pensioenen van de
voor een bepaalden datum gepensionneerde officieren met niet meer
dan '/3 worden verhoogd.
Bij de vaststelling van de pensioenen voor officieren wordt zooveel
mogelijk met de bepalingen van het burgerlijk pensioenreglement
rekening gehouden.
Het is echter niet mogelijk om voor officieren de pensioenen
geheel op dezelfde wijze te regelen als voor burgerlijke ambtenaren,
hetgeen in zich zou sluiten, dat voor elk jaar, dat langer dan 20-
jaar wordt gediend, het pensioen zou worden verhoogd, tot een
maximum van 10/20.
Sedert het midden der vorige eeuw is dit denkbeeld herhaaldelijk
overwogen, doch steeds verworpen, omdat de Regeering daardoor
wel niet theoretisch, maar toch in de practijk zeer belemmerd
zou worden in haar recht om den officier, die meer dan 40 dienst
jaren (20 werkelijke jaren) kan doen gelden, uit het leger te ont
slaan, ook wanneer hij dat niet vraagt. In het belang van den dienst
en van den ongestoorden gang van de bevordering werd het steeds
noodig geacht, dat dit recht zoo vrij mogelijk worde toegepast en
dat der Regeering zelfs geen moreele hinderpalen worden gesteld,
als het er op aankomt den officier, die recht op pensioen heeft
verworven door langdurigen dienst, uit de gelederen te verwijderen,
wanneer hij niet meer voor bevordering in aanmerking kan komen.
Zooals hiervoren reeds werd opgemerkt, kan het - om verou
dering van het officierskorps en de daaraan verbonden ernstige
nadeelen te voorkomen—zelfs noodzakelijk zijn om een officier, die
ongeschikt wordt geacht voor den hoogeren rang en recht op
pensioen kan doen gelden, uit den militairen dienst te ontslaan,
voordat hij in bevordering zou moeten worden voorbijgegaan.
Dat burgerlijke landsdienaren wél, militairen niet voor hun pen
sioen behoeven bij te dragen, berust op de des betreffende bepa
lingen in het burgerlijk pensioenreglement, die bij opvolgende her
zieningen dier voorschriiten van ouder tot ouder zijn overgenomen
(zie bijv. Staatsblad 1837 No. 50).
De voor de mindere militairen voorgestelde pensioenen worden
door de Regeering voorshands voldoende geacht. Wanneer als
gevolg van de voorgestelde regeling voor burgerlijke pensioenen
de militaire nader worden herzien, zullen ook de pensioenen voor
de mindere militairen daarin te betrekken zijn.
Verhooging van de pensioenen en gagementen van reeds gepen
sionneerde en gegageerde militairen zal worden voorgesteld. Hierbij
zal er rekening mede worden gehouden, dat deze personen daardoor
over het algemeen niet in gunstiger conditie komen dan de reeds
vroeger gepensionneerde burgerlijke landsdienaren, wier pensioen
als gevolg van de meerbedoelde nieuwe regeling voor burgerlijke
evenzeer veihoogd zal worden.
100