gesteld, oude munitie moest worden benut, maar daarnaast moesten voor de gewijzigde behoeften nieuwe soorten vuurmonden worden aangemaakt. Aldus is het te verklaren, dat in het Fransche leger tijdens den oorlog in gebruik waren kanonnen van: 3,7 cM 4.7 loopgraafgeschut 5.8 - b,5 berggeschut 7,5 veldgeschut 9 lang. 8 berggeschut 10 marine 10,5 lang 12 lang en kort 14 lang (marine) 15,5 cM lang en kort 16,4 - marine 22 mortier 24 - 27 - 27,4 marine 34 - 37 lang 40 kort, terwijl een houwitser van 52 cM. tegen het einde van den oorlog gereed schijnt geweest te zijn. Het behoeft wel geen betoog, dat het heel wat moeite gekost moet hebben om deze 21 soorten vuurmonden steeds van de noo- dige munitie te voorzien en dat deze hoogsi ongewenschte toestand alleen het gevolg is geweest van de verrassingen, die de oorlogs- practijk heeft opgeleverd. Aan Duitsche zijde bezigde men behalve de algemeen bekende geschutsoorten (1): veldkanonnen C '96 A. (aite C '16. lichte veldhouwitsers '9?/'08. C. 'lo. zware veldhouwitsers C '02. C. '13., bovendien 10 cM-kanonnen en tal van zwaardere typen geschut. Maar hoewel groot, bleef het aantal kalibers toch belangrijk achter bij dat der Franschen. Indien de laatslen echter niet lijdens den oorlog steeds door nieuw geschut hadden moeten constiueeren om aan de nieuwere inzichten te voldoen, doch gelegenheid hadden gehad om rustig een bewapenings plan te ontwerpen met de ervaring, die men thans heeft opgedaan, dan zou ook daar het aantal kalibers zeer zeker een belangrijke vermin dering hebben ondergaan. (1) Zie Art. Monatshefte Jan/Feb.! 18. 19

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 27