Majoor van Dam van Isselt behandelt de wederzijdsche opera
tieplannen voor den veldtocht van 1599 Ik herinner eraan, dat
dezelfde schrijver dezen veldtocht beschreef in het Orgaan van de
Vereeniging t. b. v. d. Krijgswetenschap, 1917-18, blz. 1 e. v. en dat
hij in de Juli-afl. van den loopenden jaargang van den M. S. een
en ander mededeelde over de Staatsche troepen, die voor dien
veldtocht bestemd werden.
Kapitein Rouffaer, de bekende schrijver over opvoeding in het
leger, geeft in een artikel over de verhouding van officieren tot
onderofficieren veel, dat overdenking waard is.
Dr. Romeyn deelt iets mede over den Franschen militair-genees
kundigen dienst te velde aan de hand van een artikel, getiteld
„L Organisation actuelle du Service de Santé en campagne," in
de „Mercure de France" van April 1919. Ook op dit gebied was
in Frankrijk bij het uitbreken van den oorlog veel niet orde: de
militair-geneeskundige dienst bleek toen verrast, onvoorbereid, zelfs
min of meer ontredderd te zijn.
Kapitein-Paardenarts Dr. C. Thomassen wijst erop, dat in de toe
komst het paard meer en meer zal plaats maken voor motortractie, be
halve natuurlijk bij de cavalerie. In dit opzicht zijn wij met onze auto
batterijen op den goeden weg, wanneer de verdere voorziening in motor-
trekkracht op stelselmatige en wel overwogen wijze plaats heeft; de
tijd voor improvisaties is sedert het eindigen van den oorlog voorbij.
Een zich A. teekenende schrijver wijst erop, dat er zijn gepen-
sionneerde kapiteins en majoors, niet genoemd in het Kon. Besluit
van b Maart 1914, Ned. Staatsblad No. 144, die aanspraak kunnen
maken op het door dat Kon. Besluit verhoogde pensioen, n. 1. zij,
die in tijden van oorlog of andere buitengewone omstandigheden,
bedoeld in Art. 85 der Grondwet, opgeroepen worden (A. O. 1880,
No. 13, Art. 19).
Ten slotte de gewone rubrieken.
Mavors, No. 9 Oct. 1919.
Majoor Bruyn wijst er op, dat in het leger nog steeds niet
begrepen wordt, dat bij de opleiding niets hinderlijker is dan het
telkens ontbreken van een deel der leerlingen en dat dit kwaad
des te ernstiger gevolgen heeft naarmate de opleidingstijd korter is.
Hij bepleit nu het oprichten van bepaalde afdeelingen tot het
verrichten van de „baantjes"; het z.g. blijvend gedeelte acht hii
geen goede oplossing.
Dezelfde schrijver zet zijn „Leidraad voor het houden van theorie
over krijgstucht" voort.
Luitenant Wilson besluit zijn vergelijkende beschouwing over den
positieoorlog en den bewegingsoorlog.
De ook ten onzent niet onbekende Res.-Kolonel van den Belt
begint een beschouwing over de IJsergevechten en onze nieuwe
weermacht; de volgende afleveringen brengen waarschijnlijk het
verband tusschen die nieuwe weermacht, klaarblijkelijk die in het
Moederland- en de bekende gevechten vóór de in der haast geïnun
deerde terreinen aan den Ijser, waarvan thans een overzicht gege
ven wordt.
60