flanDuIIiiigsbegroofing Door 1920. Eerste
en Tmeede Dota nan Wijzigingen,
fflilitaire bezoldigingen en pensioenen.
Uersiag Dan bet onderzoek in de
aideelingen Dan den Volksraad.
§1 Algemeene beschouwingen.
Enkele leden verklaarden zich in beginsel tegenstander van alle mili
taire uitgaven, daar zij deze strijdig met het algemeen belang oordeelen.
De omstandigheid, dat de voorgestelde weddeverbetering de positie der
militaire landsdienaren aantrekkelijker maakt, zou voor hen dan
ook geen reden zijn om hun stem aan het voorstel te geven. In
ieder geval meenden zij, dat er naar moest worden gestreefd de
uitgaven, die de onderwerpelijke voorstellen tengevolge zullen hebben,
door bezuiniging op andere militaire behoeften te compenseeren.
Andere leden konden deze beschouwingen niet deelen.
Het bezit van een weermacht brengt de verplichting mede om te
zorgen, dat deze effectief blijft. Deze leden brachten de Regeering
dan ook hulde, dat zij, zij het dan ook zeer laat, den militairen lands
dienaren de hoog noodige positieverbetering niet langer wil ont
houden. De tegenwoordige soldijen en traktementen zijn naar hun
oordeel als gevolg van de zeer belangrijke prijsstijging der levens
middelen te laag en het evenwicht, dat tusschen de belooning van
militairen arbeid en van dien van de overige takken van den
staatsdienst bestaat, was h. i. reeds sedert geruimen tijd verbroken.
§2. Wijze van behandeling.
Hoewel het toejuichende, dat verschillende groepen van belang
hebbenden in de militaire bezoldigingscommissie (voortaan aan te
duiden met M. B. C.) vertegenwoordigd waren, hadden enkele
leden er de voorkeur aan gegeven, indien de keuze van deze
vertegenwoordigers aan de betrokken vakvereenigingen overgelaten
was geworden. Nu zijn personen aangewezen, waarvan alleen vermoed
kon worden, dat zij vertrouwensmannen van hun organisaties waren.
Eéri lid betreurde het, dat van den soldatenbond geen vertegen
woordiger in de M. B. C. zitting heeft gehad; aan deze omstan
digheid schreef dit lid het toe, dat voor de manschappen een
belangrijk minder aanzienlijke positieverbetering is voorgesteld dan
voor officieren en onderofficieren. Hiertegen werd aangevoerd, dat
ten tijde van de samenstelling van de M. B. C. de soldatenbond
niet als vereeniging kon worden erkend, daar het bestuur onbe
kend was.
66