Waar de traktementsregeling voor de B. B. ambtenaren als maatstaf
voor de wedden der officieren beeft gegolden, begrepen eenige
leden niet, dat men den officieren nog zooveel andere voordeelen
wenscht toe te kennen. Zij hadden liever gezien, dat men de B. B.
traktementsregeling had overgenomen, maar geen verdere voordeelen
had toegekend Deze, indien in geld uitgedrukt, beteekenen een
niet onbelangrijken toeslag boven de voorgestelde wedden. Deze
voordeelen zijn:
1. vrije genees-, heel- en verloskundige behandeling, ook voor het
gezin, met kostelooze verstrekking van medicijnen en facili
teiten bij verpleging in de militaire hospitalen;
2. een rijkspensioen, waarvoor niet behoeft te worden gecontri
bueerd;
3. dat de tijd met verlof doorgebracht althans gedeeltelijk medetelt
voor de berekening van den diensttijd, die recht geeft op pensioen
4. eveneens voor periodieke verhoogingen (alleen voor de B. B.
ambtenaren bestaat deze gunstige bepaling);
5. dat de tijd aan de militaire opleidingsinrichtingen medetelt voor
een deel vcor berekening van den diensttijd, tengevolge van
welke omstandigheid een officier op jongeren leeftijd dan
een burgerlijk ambtenaar recht heeft op pensioen;
6. dat de militaire diensttijd medetelt bij overgang in burgerlijken
dienst:
7. dat de officieren vergoeding voor uitrusting ontvangen bij plaat
sing aan de hoogere krijgsschool in Holland;
8. dat vergoeding wordt gegeven voor onderhoud van een dienst-
rijpaard.
9. dat zij kosteloos een paarden-oppasser en c. q een militairen
chauffeur krijgen;
10. dat officieren in geval van lichamelijke ongeschiktheid in en door
den dienst ontstaan vol pensioen ontvangen, ook al hebben
zij hun diensttijd nog niet volbracht;
11. dat officieren na het verlaten van den dienst desverkiezende deel
genoot van het militair weduwen- en weezenfonds kunnen blijven
12. dat voor officieren allerlei gratificatiën en premiën als bedoeld
op blz 31 van het verslag van de M. B. C. bestaan.
Ten aanzien van voormelde opsomming werd door andere leden
in de eerste plaats opgemerkt, dat vele der daarbij vermelde
voordeelen, met name die onder 8 t/m 10 genoemd, een logisch en
rechtstreeksch gevolg zijn van de betrekking van officier, voor
deelen derhalve, waarop men uit den aard van zijn betrekking
recht heeft. Deze kunnen dus geen motief vormen om de bezol
diging hooger of lager te stellen. Indien b. v. de verplichting tot
het houden van een dienstpaard bestaat, is het logisch, dat dit
van landswege gemakkelijk wordt gemaakt. Indien voor sommige
burgerlijke ambtenaren de staat dezen plicht niet nakomt, is zulks
nog geen reden om ten aanzien van het officierenkorps van een
bijzonder voordeel te spreken en dit invloed toe te kennen op de
grootte van het traktement.
De onder 1 t/m 4 opgesomde omstandigheden zijn inderdaad,
zoo werd door bovenbedoelde leden toegegeven, belangrijke voor-
72