deelen en het werd betreurd, dat het verslag der M. B. C. daar
niet op gewezen heeft. Overigen was men ten slotte van oordeel,
dat de opgenoemde voordeelen zeer rationeel waren en men keurde
het af, dat andere betrekkingen ze misten. Het voordeel van vrije
geneeskundige behandeling e. a. wordt, zoo werd door sommigen
betoogd, veelal overschat. Bij de berekening van het inkomen voor
de inkomstenbelasting wordt het op 2 van het tractement gesteld,
natuurlijk een gemiddelde. Nu zal een officier na een diensttijd
van 24 jaar bij de nieuwe b=zoldigingsregeling in totaal toch nog
ongeveer f 4C00 minder ontvangen dan een B. B ambtenaar in
denzelfden tijd, hetgeen bij beschouwing van het recht op vrije
geneeskundige behandeling e. a. niet vergeten mag worden.
Tegenover het feit, dat de officier niet bijdraagt aan zijn pensioen,
staat, dat voor het weduwen- en weezenfonds 6% moet worden
gecontribueerd (burg. ambtenaren 5%) en de weduwen-pensioenen
lager zijn dan van de burgerlijke landsdienaren. Tegenover het ver
krijgen van een pensioen op jonger leeftijd staat, dat een officier
genoodzaakt is zijn pensioen te nemen onder omstandigheden, waar
onder de ambtenaar kan blijven doordienen, nl. wanneer hij ongeshikt
is voor den hoogeren rang en door jongeren gepasseerd wordt En
dit gebeurt op een tijdstip, dat de opvoeding van kinderen meer
uitgaven begint te eischen.
Dat, zooals weieens beweerd wordt, de officiersrang op zeer jeug
digen leeftijd bereikt wordt, werd door sommige leden tegengesproken.
Men zou gaarne van de Regeering weten den leeftijd, waarop de
afkomelingen van de K. M. A. en die van de H. C. te Kampen den
rang van tweeden luitenant bereiken.
Dat het officierskorps boven andere betrekkingen zekere ideëele
of maatschappelijke voorrechten zou genieten, welke tot op zekere
hoogte de karige bezoldiging goed maken zooals een lid beweerde
vond bij de andere leden niet veel ingang. In de eerste plaats hebben
de betrokkenen niets aan dergelijke voorrechten, wanneer zij ten
gevolge van slechte betaling armoede lijden en in de tweede plaats
werd het bestaan van zoo'n maatschappelijke bevoorrechting uitdruk
kelijk ontkend. In Indië toch wordt alles door de grootte van het
traktement beheerscht en er werd op gewezen, dat luitenants bij
het maken van dienstreizen nog steeds maar vergoeding voor reizen
in de 2de klasse der spoorwegen ontvangen, hetgeen toch niet op
maatschappelijke bevoorrechting wijst.
Ten slotte was men het er over eens, dat het vaststellen van
den grondslag voor een tractementsregeling onvermijdelijk altijd
min of meer willekeurig, nooit theoretisch geheel juist kan geschieden.
De weiking van de wet van vraag en aanbod moet dan de noodige
correctie aanbrengen. In het besproken geval heeft de Regeering
als grondslag voor de voorgestelde officierstractementen genomen de
tractementen van een categorie van landsdienaren, nl. het B.B,die
niet tot de best bezoldigden behoort. Dat deze landsdienaren niet
tot de best bezoldigden behooren, werd door anderen tegensproken:
het tegendeel is eerder waar.
De voor de kapiteins voorgestelde eindbezoldiging van 9CO's
maands werd door eenige leden te hoog geacht. Zij is gelijk aan
73