meerderen en ondergeschikten slechts van eene Oostersche
taal (i. c. het Maleisch) kan bedienen, in algemeene geschiktheid
ten achter staat bij hem, die ook het Nederlandsch machtig is.
Verder werd bij de openbare behandeling van de begrooting
voor 1920 (Handelingen bladzijde 262) door den Legercommandant
opgemerkt, dat het niet mogelijk is om de oudere niet-Europeesche
sergeanten in de gelegenheid te stellen om, zonder aan den eisch
in zake kennis van de Nederlandsche taal te voldoen, de Euro-
peesche kaderbetrekkingen in te nemen.
Ook de omstandigheid, dat de sergeanten le klasse de aanvulling
moeten leveren voor de hoogere onderofficiers-betrekkingen, maakt
het stellen van dien eisch noodzakelijk.
In verband met het vorenstaande is het onmogelijk, ook zelfs
bij wijze van overgangsmaatregel, de lijn der 2e klasse groepen,
waarvoor kennis van Nederlandsch niet als eisch zou worden
gesteld, door te trekken tot de hoogere onderofficiersrangen.
De in Indië aangeworven Europeanen zijn behalve wat betreft
premiën bij verbintenissen en herverbintenissen, ovrtocht naar
Nederland en gratificatiën voor eerste uitrusting voor de echtgenoo-
ten bij vertrek naar Indië tot dusver op dezelfde voorwaarden
aangenomen als de uitgezonden Europeanen.
De militaire bezoldigingscommissie heeft voor de in de naaste
toekomst in Indië aan te nemen Europeanen die gelijkstelling alleen
nog willen handhaven, voor zoover zij aan bijzondere eischen
voldoen, en slechts tot aan het tijdstip, waarop zekerheid bestaat
dat door het instituut van aspirant-onderofficieren en door bevorde
ring tot sergeant le klasse van daarvoor volkomen geschikte inheem-
sche militairen blijvend in de behoefte aan Europeesch en daarmede
gelijkwaardig onderofficierskader kan worder voorzien (zie bladzijde
11 van haar verslag).
Dit voorstel strookt dit moet worden erkend niet met de
door de commissie aangenomen algemeene beginselen in zake de
bezoldiging van militairen beneden den rang van sergeant le klasse,
terwijl het zich laat aanzien, dat het eveneens in strijd zal zijn
met de grondslagen van het vermoedelijk vast te stellen algemeen
Indisch bezoldigingsstelsel.
Waar nu de z g. Indische Nederlanders, die voor kaderopleiding
geschikt zijn, evenals de ontwikkelde niet-Europeanen langs den
weg van het aspirant-onderofficiersinstituut den rang van sergeant
le klasse zullen kunnen bereiken en de hoop mag worden gekoes
terd, dat zij zoo hun de gelegenheid wordt ontnomen om als
soldaat op de voorwaarden voor aanvullingstroepen te worden
aangenomen zich niet van dienstneming zullen laten weerhouden,
doch zich als aspirant-onderofficier zullen verbinden, bestaat er
geen overwegend bezwaar tegen om, met afwijking in zoover van
de voorstellen der militaire bezoldigingscommissie, de z g. Indische
Nederlanders, die zich na invoering van de thans voorgestelde
positieverbeteringen voor dienstneming als gewoon soldaat aan
melden, alleen op de voor inheemsche soldaten geldende voorwaar
den aan te nemen.
Uit een administratief oogpunt bestaat er bezwaar tegen om den
86