van het traktement, maar daar staat tegenover, dat de pensioenen
van de weduwen van kapiteins en hoogere officieren lager zijn dan
die van de weduwen van burgerlijke landsdienaren, die dezelfde
traktementen genieten.
Zoo bedraagt het pensioen van eene weduwe van een kapitein
met minder dan 17-jaren dienst als officier, van een kapitein met
een diensttijd als officier van 17-jaar of meer, van een majoor, van
een luitenant-kolonel en van een kolonel onderscheidenlijk f 900,
f 1,0C0, f 1,100, f 1,200 en f 1,400 per jaar, terwijl de weduwe van
burgerambtenaar met f 750 traktement reeds een jaarlijksche pen
sioen f 1,440 geniet.
ad 3 en 5. Het medetellen althans gedeeltelijk— van den oplei-
dingstijd en den met buitenlandsch verlof doorgebrachten tijd bij
de berekening van den voor officieren geldenden diensttijd voor
pensioen, behoort bij vergelijking van traktementen buiten beschou
wing te blijven; het zou van invloed kunnen zijn op de vaststel
ling der pensioenen.
In dit verband zij echter opgemerkt, dat de militaire bezoldi
gingscommissie bij de berekening van de door haar voorgestelde
pensioenen naar het aantal dienstjaren op het tijdstip, waarop de
betrokken officier het leger moet verlaten, den opleidingstijd buiten
bschouwing heeft gelaten en dat die pensioenen zooals zij, wat
majoors en kapiteins betreft, door de Regeering-zijn gewijzigd op
lagere bedragen zijn gesteld dan die, welke volgens die berekening
zouden moeten worden toegekend; voor luitenant-kolonels enge-
neraal-msjoors zijn ze zelfs sterk naar beneden afgerond
ad 4. Ook voor ambtenaren bij het Binnenlandsch Bestuur bestaat
de bepaling, dat de tijd met buitenlandsch verlof doorgebracht
medetelt voor de toekening van periodieke traktementsverhooging.
Het denkbeeld, om die gunstige bepaling ook voor andere burger
lijke ambtenaren in te voeren, wordt overwogen.
ad 6. Dat militaire diensttijd bij overgang in burgerlijken
dienst medetelt voor toekenning van de aan de burgerlijke
betrekkingen verbonden weddeverhoogingen en c.q ook bij de bere
kening van den diensttijd voor burgerlijke pensioen, kan
bezwaarlijk worden aangemerkt als een voordeel, dat van invloed
zou kunnen zijn op de militaire traktementen. Deze bepaling
komt niet het leger, maar wel den burgerlijken dienst ten goede.
ad 7. De vergoedingen voor uitrusting, welke worden toegekend
aan officieren, die van uit Indië worden gedetacheerd aan de
Hoogere krijgsschool, bij de overige militaire onderwijsinrichtingen
daar te lande of bij het departement van Koloniën, dienen uit
sluitend om de kosten te bestrijden, welke die bijzondere de
tacheeringen medebrengen. Hierbij zij opgemerkt, dat een in
Nederland vertoevend Indisch officier, die voor zoodanige detachee
ringen wordt aangewezen, die tegemoetkomingen niet ontvangt.
ad 8 en 9. De hierbedoelde voordeelen zijn een rechtstreeksch
gevolg van het beroep, de vergoedingen voor het houden van een
aienstrijpaard zijn nauwelijks toereikend om de hiervoor noodige
bijzondere onkosten te bestrijden,
ad 10. De pensioensverhoogingen, welke een afgekeurd officier,
90