van den heer Cramer mededeelen, dat zooals die spreker stellig wel vermoedde, de gegevens, welke ik daar straks heb verstrekt betreffende de actie van Brandsteder, afkomstig zijn van soldaten, die op het oogenblik vervolgd worden voor het vormen van een soldatenraad. Daarom heb ik ook gezegd, dat door die verklaringen een reeds tevoren bestaande oveituiging versterkt is geworden. Ik wil volstrekt niet beweren, dat de waarde van die verklaringen boven eiken twijfel verheven is. Wat de verdediging van den heer Brandsteder aangaat, daarop kan ik niet antwoorden wijl ik dien man persoonlijk niet ken Ik nam alleen kennis van zijn uitingen in de pers en op grond daarvan staan mijne gevoelens ten opzichte van dien persoon lijnrecht tegenover die van den heer Cramer. Ten aanzien van de soldatenkrant heb ik niet in algemeene ter men gesproken, zooals de geachte spreker vermeende, doch ik heb alleen de waarde van een enkel artikel in dat blad belicht, gelijk ik dat doen kon aan de hand van het getuigenis van den persoon, wiens wedervaren te Ngawi in dat artikel werd geschetst. Over de toestanden in Ngawi zelf heb ik het niet gehad; zij lieten jaren geleden wellicht veel te wenschen over. De heer Cramer: Kort geleden ook. De heer Van Rietschoten, Commandant van het Leger en Hoofd van het Departement van Oorlog: Sedert vijf of zes jaren terug niet. Men noemt wel Ngawi de hel van Java, maar dat moet in een andere beteekenis worden opgevat dan die, welke de heer Crame er aan toekent. De uitdrukking is ontleend aan de buitengewone warmte, welke er heerscht, en houdt met de vestiging van het strafde- tachement aldaar geen verband Er was slechts één strafdetachement, waar vroeger ernstige grieven tegen werden geopenbaard, en dat was dat te Klaten. De heer Bergmeijer kan ik antwoorden, hetgeen ik straks reeds heb toegezegd, nl. dat ik de aangelegenheid zal voorbrengen bij het hoofd van den geneeskundigen dienst; hij is de eenige, die mij in de zaak kan radeneen persoonlijk oordeel kan ik daarover onmoge lijk uitspreken. Hiermede, Mijnheer de Voorzitter, ben ik aan het einde van mijn repliek. De heer Bergmeijer: Mijnheer de Voorzitter! Mag ik even het woord? Als het amendement wordt aangenomen, zullen wij het hoofd van het departement van oorlog een ambtenaar opdringen, die hij niet hebben wil, want hij heeft duidelijk gezegd, dat hij dien ambtenaar niet hebben wil. Ons blijft geen anderen weg over om te maken, wanneer wij willen, dat de ambtenaar, die de chef wil er niet komt, dan een omweg om ons doel te bereiken, tenzij de legercommandant zelf begint met den post in te trekken. De Voorzitter: Ik geloof niet, dat het de bedoeling is van den leger commandant om den post in te trekken. Ik stel mij de zaak zoo 200

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 102