sche standpunt wordt door Generaal VON Richter in de Interna tionale Revue, Supplement 179, van 1914, als volgt verklaard: „Het is juist gezien, dat de artillerie in den regel niet onder de „bevelen wordt gesteld van den infanteriecommandant, met wien „zij moet samenwerken. Want zoodia de infanteriecommandant „verplicht is, zijn aandacht te verdeelen over de beide wapens, kan „hij ze niet meer geheel aan zijn eigen wapen wijden, wat toch „noodzakelijk is: hij wordt troepencommandant en heeft als zoodanig „een heele andere taak, dan als wapenaanvoerder". Wel moeten beide wapenaanvoerders, door het onderling in ver binding treden, trachten hunne maatregelen in overeenstemming te brengen. Doch van eenigerlei gezagsverhouding is geen sprake. De Fransche tekst noemt ook het uitzonderingsgeval op, dat de artillerie ondergeschikt moet zijn aan den infanteriecommandant, met wien moet worden samengewerkt, en is, wat dat betreft, geheel in overeenstemming met het Duitsche Reglement. Doch voor alle andere gevallen van samenwerking tusschen beide wapens is een zekere mate van ondergeschiktheid voorge schreven, die moeilijk te definieeren valt. Het Fransche Reglement spreekt van: „Ondergeschiktheid in opdracht", waardoor de gewone hiërarchieke banden niet verbroken worden. Wat wordt daarmede bedoeld? „Ondergeschiktheid in opdracht"zou kunnen beteekenen, dat de artillerieaanvoerder alleen ondergeschikt is, voor zooverre het de in het bevel van den A. B. omschreven opdracht betreft. Doch het is duidelijk, dat dit nooit tot goede samenwerking voert, daar in het gevechtsbevel de opdracht voor de infanterie-eenheid nimmer zoo volmaakt kan worden omschreven, dat niet een letterlijke afwijking noodig kan zijn En in dat geval, zou de ondergeschiktheid van den artillerie aanvoerder ophouden? Dat kan en mag nooit de bedoeling zijn. En welke zijn de gewone hiërarchieke banden, welke niet verbroken mogen worden? Ook dit is in de Fransche tekst niet duidelijk. Dat de A. C- de zorg blijft houden over de munitieaanvul- iing, de versterking, de aanvulling van personeel en paarden, ligt voor de hand, doch is niet te rijmen met het daarop volgende: welke alleen den bevelhebber in staat stellen, de samenwerking van alle middelen ter bereiking van het gemeenschappelijke doel te verzekeren. Tenzij hiermede bedoeld wordt, het einddoel van het gevecht van de geheele divisie. Hoe dit ook zij, de ondergeschiktheid in alle normale gevallen van samenwerking van de beide wapens is in punt 38, Titre V, van het Fransche voorschrift onvoldoende scherp aangegeven. 134

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 36