Openbare behandeling nan flfd. IX
(Oorlog) nan de noorgestelde aan-
nullingsbegrooiing noor 1920. Uitreksel
uit de 5andelingen non den Uolksraad.
15de Vergadering 10 Dec. 1919.
De Voorzitter: Aandeordeisde algeraeene aan-
vullingsbegrooting voor het dienstjaar 1920, afdee-
ling IX, Departement van Oorlog.
De heer Teeuwen: Mijnheer de Voorzitter! Ik ben bij het
doorlezen van de Memorie van Antwoord, betrekking hebbende op
afdeeling IX, meer in het bijzonder van de passages met opzicht
tot de bewegingsvrijheid in het politieke leven van de militaire
ingezetenen van Indië, aanvankelijk in de war geraakt.
Ik meende eerst, dat er verschil bestond tusschen het antwoord
op 5 en dat op 14 van het Afdelingsverslag, doch moest na
herlezing en vergelijking met de gegevens, die mij ten dienste staan,
op mijn meening terugkomen, omdat mij toen gebleken is, dat
Z. E. de Legercommandant en ik niet zoo heel ver van elkander
staan. Er zijn punten van overeenstemming aan te wijzen, die het
mogelijk maken te spreken van eensgezindheid op dit gebied.
Aangezien verkeerd begrijpen niet uitgesloten is, dank zij de wijze
van samenstelling van de Memorie van Antwoord, lijkt het mij van
zeer groot belang te zijn hierop dieper in te gaan. Een opgehelderd
misverstand is beter dan een, dat voortduurt en dat maar aanleiding
geeft tot bestendigde wrijving tusschen twee corporaties, die beiden
in een staat noodig zijn, de eene om het land in ontwikkeling te
brengen, de andere om te voorkomen dat, buitenlandsche invloeden
die ontwikkeling in gevaar zullen brengen.
Mijnheer de VoorzitterHet zal U, noch Zijne Excellentie de Le
gercommandant verbazen, dat mijnerzijds langs particulieren weg
inlichtingen gevraagd zijn naar wat de plaatselijke commandant te
Magelang aan de militaire leden van het hoofdbestuur der Perserikatan
Minahasa geheel spontaan heeft medegedeeld „omtrent doel en streven
van Insulinde, zooals deze in de jongste maanden uit geschriften, me-
dedeelingen in vergaderingen en handelingen van de voormannen dier
vereeniging zijn gebleken". De omstandigheid, dat een hoofdofficier,
dien de Legercommandant hoogacht, zich geroepen voelde omtrent een
vereeniging, waarvan hij geen lid is, inlichtingen aan anderen te ver
strekken, had mijn nieuwsgierigheid opgewekt, zoodat het begrijpe-
145
f