lijk is, dat ik deze, anders een menschelijke, ondeugd trachtte te
bevredigen en dit deed door een partijgenoot te Magelang uit te
noodigen onderzoek te doen naar de strekking van het betoog des
heeren hoofdofficier.
De uitslag van het onderzoek heeft mij verblijd, doch deed mij
aanvankelijk twijfelen aan de juistheid daarvan, totdat deze twijfel
weggenomen is door, gelijk reeds door mij gezegd, door vergelijking
met en na herlezing van de Memorie van Antwoord. Mij past
eveneens openhartigheid in deze en ik stel er dus prijs op, dat
Zijne Excellentie van den inhoud van het schrijven van mijn be
doelden partijgenoot mede kennis neemt. Ik zal het even voorlezen.
„Ziehier mijn bevinding. Het schijnt, dat wij tevreden kunnen
zijn over den aard van de door bedoelden officier omtrent
onze partij verstrekte inlichtingen. Hij moet, althans die indruk
werd medegenomen, door de wijze van zijn voordracht en
door het karakter van zijn officieel ambt zijn hoorders min of
meer hebben overtuigd, dat Insulinde de eenige partij in Indië
is, welke zich op een zuivere basis bevindt. Zij zou naar zijn
oordeel nog wel aan tal van excessen lijden, maar zij bevatte
toch de kiem van een regelmatige en rechtmatige politieke par
tij. Hij geloofde, dat ons nationaal beginsel van zelf leiden
moest tot de eenige redelijke oplossing van het koloniale
vraagstuk omtrent de ontwikkeling van ons vaderland tot vrijen
onafhankelijken staat.
Ook kon de officier de associatiegedachte billijken. Hij
schijnt zelfs, hoewel dit mij vreemd voorkomt, een voorstander
te zijn van een algeheele gelijke militaire bezoldiging. Hij gaf
vaderlijken raad en goede vermaning om zich te onthouden van
alles, wat zweemde naar ondermijning van de krijgstucht, en
hiermede zorgvuldig rekening te houden bij toetreding tot de
vereeniging. Ook luidde de raad, dat zij als leden der vereeniging
invloed ten goede moesten uitoefenen op de andere aangeslotenen,
waardoor de partij zich dan zeker wel geleidelijk aan in de hartelij
ke samenswerking van de autoriteiten zou kunnen verheugen.
Hoewel nu weliswaar veel, wat door den officier gezegd is,
ook blijk geeft van een averechtsch politiek inzicht in enkele
détails, tenminste te oordeelen naar hetgeen ik uit het gehoorde
heb kunnen begrijpen, en verder ZEd. omtrent de economische
problemen van de koloniale politiek zich met beminnelijke mi
litaire oppervlakkigheid afmaakte van een al te diep doordringen,
heeft hij toch betrekkelijk weinig kwaad gesticht. Je meening
hieromtrent is dus ernaast. Een der door mij gehoorden verklaarde
zelfs, dat de officier werkelijk rood was. Enfin, ik heb dat
maar voor kennisgeving aangenomen.
Dit schijnt vast te staan, dat onze partij favoriet was
reden waarom er met vernieuwde propaganda geijverd werd voor
toetreding tot de vereeniging.
Ik laat je dit weten, zooals- de inlichtingen mij bereikt
hebben. Ik onthoud mij van critiek. Natuurlijk heb ik het
mijne bijgedragen om het propagandawerk van bedoelden offi
cier te helpen en te steunen. De rest zij aan jou overgelaten".
146