bij garnizoensorder, het verbod om bijzondere vergaderingen te be zoeken. Het blijkt nu uit alles, wat hiervoor is gezegd, dat de N. I. P.-vergaderingen daar niet bij behoorden. De herinnering kwam dus buitengewoon slecht op tijd en heeft Mijnheer de Voorzitter, ik wil niet te naieve schijnen - een doel gediend. Dat doel was dit. Ondanks de geweldige betuigingen van militaire sympathie met de N. I. P ondanks de ontzaggelijke verzekeringen, dat men niets had tegen de N.I.P., heeft de herinnering bedoeld de militairen niet temin terug te houden van het bezoeken van een N I P.-vergadering, met het zeer bewuste weten, dat er slecht gelezen wordt, en daarop speculeerende. Op 27 October, een maand later, werd betuigd, dat ten onrechte enkelen zich door een verkeerd begrepen bevel van een onderoffi cier hebben doen afhouden van het bezoeken der voormelde ver gadering, Mijnheer de Voorzitter! Ik meen uit de bewoordingen, waarin deze mededeeling vervat is, een zekeren indruk te mogen krijgen, dat dit misverstand werd betreurd. Nu wrikt dit. Zeer vermoedelijk had de afdeeüngscommandant zich het onaangename gevoel van dit betreuren kunnen besparen—en elk rechtschapen mensch moet iets betreuren, dat ten onrechte geschiedt indien de plaatselijke commandant op 27 September niet cle merk waardige herinnering had gebracht. En ik hoop, Mijnheer de Voor zitter, dat het daarom de militaire logica even duidelijk zou zijn als mij, dat afdeelings- en andere commandanten zich in den vervolge dergelijke pijnlijke ervaringen ook moeten besparen door het ach terwege doen blijven van te ongelegener tijd geplaatste herinneringen. Mijnheer de Voorzitter! In onze geheel en uitsluitend op organi satie gebaseerde partij wordt geen tuchtsondermijning in het leger beoogd. In onze vergaderingen wordt niet eens over de krijgstucht gepraat. Wat wij beoogen is dit, dat ook onze militaire mede-ln- diërs een deel ontvangen van den straks komenden dageraad, welke zelfs de Regeering niet alleen ziet komen maar ook toejuicht. Men moet redelijkerwijze de onvermijdelijkheid als wijsheid begrijpen. De mededeeling zal Zijne Excellentie ongetwijfeld aangenaam in de ooren klinken, en waar de verhouding tusschen haar en onze partij, thans naar het mij schijnt, is opgeklaard, geloof ik het hierbij te kunnen laten. Ten opzichte van de vakvereenigingen schijnt Z. E. een minder ruim standpunt in te nemen. De eisch wordt gesteld, dat deze or ganisaties zuiver militaire organisaties moeten zijn, waartegen niets valt in te brengen, maar dan ook zoo zuiver militair, dat de besturen uitsluitend uit militairen moeten bestaan, waarover nog wel wat valt te praten. Het is mij niet bekend, of de nieuwe tijdgeest ook tot het depar tement van oorlog is doorgedrongen Zoo lang echter aan de mili taire vereenigingen de beperking is opgelegd, dat in haar besturen zich geen enkele burger mag bevinden, een zoogenaamd vrijgemaakte, die niet zoo tegen de autoriteiten behoeft op te zien, als een militair dat uiteraard doet dit bezwaar wordt in de burgervakvereenigingen eveneens gevogld, vandaar dat men ook daar over is moeten gaan tot de aanstelling van vrijgemaakte bestuurders - wil het mij voor- 148

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 50