ik niet, waarom aan de vereenigingen, die zich onwillekeurig
aan het geven van onjuiste inlichtingen hebben schuldig gemaakt,
daaromtrent door het legerbestuur hinderlijke aanwijzingen gegeven
worden.
De vergadering wordt geschorst.
De heer Bergmeijer: Mijnheer de Voorzitter! Naar aanleiding
van hetgeen in paragraaf 16 van de Memorie van Antwoord staat,
wil ik aan de Regeering mijn dank betuigen, dat zij ook gaarne
het hare wil doen, opdat de Zondagsrust zooveel mogelijk in het
leger gehandhaafd wordt Ik ben overtuigd, dat de hoogere autori
teiten hierbij bezield zijn met een goeden wil en dat meestal de
fout ligt bij de lagere, die niet voldoende doordrongen zijn van de
groote beteekenis van den wekelijkschen rustdag. Ik hoop, dat de
meening der hoogere autoriteiten op dit punt meer en meer moge
doordringen, ook tot de lagere.
In de tweede plaats een korte opmerking over paragraaf 20,
waar gezegd wordt, dat de dienst bij de miliciens-compagnie uit
den aard der zaak aan sportief aangelegde jonge lieden weinig
inspanning medebrengt. Ik zou daaraan willen toevoegen, dat mij
zelf van meer dan één kant klachten ter oore zijn gekomen, dat aan
miliciens de dienst zoo gemakkelijk wordt gemaakt, dat zij er zoo
weinig te doen hebben, dat hun arbeidslust in den diensttijd ge
doofd wordt. Ik zou er op willen aandringen met die klachten re
kening te willen houden.
De hoofdzaak echter van hetgeen ik te zeggen heb, zou ik wil
len vastknoopen aan hetgeen op blz. 7 te lezen staat. „De mede-
deeling in de Memorie van Toelichting moet zoodanig gelezen
worden, dat preventieve middelen in alle kampementen aanwezig
moeten zijn, n.l. aan de wacht en dat geleidelijk bepaalde locali-
teiten aangewezen zullen worden, waar die middelen kunnen worden
toegepast". Over dit onderwerp zou ik gaarne wat uitvoeriger wil
len zijn, omdat het hier betreft één van de hoogste zedelijke be
langen, die het leger raken.
Bij de Nederlandsche Marine wordt van landswege aan de sche
pelingen verstrekt een instrumentarium, met verschillende genees
middelen, welke de man kan gebruiken ter voorkoming van be
smetting met een of andere geheime ziekte.
Voor de landmacht komen deze maatregelen neer op een beschik
baar stellen van localiteiten, waar voorbehoedmiddelen aanwezig
zijn en de menschen in de gelegenheid gesteld worden daarvan
gebruik te maken.
Bij de beoordeeling, of uit een lichamelijk oogpunt van al die
„maatregelen" heil te verwachten is, moeten wij als leek een ge
neeskundige aan het woord laten
Op de vraag nu, of van bedoelde voorbehoedmiddelen eenige
waarborg verwacht mag worden tegen besmetting, ben ik in de
gelegenheid een antwoord van een arts te geven en wel van nog
betrekkelijk jonge dagteekening.
151
I. M. T. 10, 1920.