In het Marineblad van 23 December jl. komt een bespreking voor van het proefschrift van Dr. van Deinze over „het vraagstuk der venerische ziekten in de Marine". De bespreking is geteekend door Dr. Honcoop. Allereerst toont Dr. Honcoop aan, dat men bij het trekken van con clusies uit de bestaande statistieken van de venerische ziekten maar al te veel geneigd is eenzijdig te werk te gaan. Zoodat, als er verschillende oorzaken zijn, die op een stijging of daling van invloed kunnen zijn, het niet aangaat slechts één dier oorzaken ten goede of ten kwade als de doorslaande te beschouwen. Het gebruik van voorbehoedmiddelen heeft dan ook wel net minste recht op zoo'n gunstige beoordeeling. Want, als Dr. Honcoop gevraagd heeft: „Berust nu de prophylaxix tegen venerische ziekten op medische gronden dan geeft hij de werking van een vijftal meest gebruikelijke voorbehoedmiddelen aan en komt dan tot de slotsom „Hieruit volgt dus, dat, welke combinatie men ook neemt, zekerheid tegen infectie door het gebruik van prophylactica niet bestaat Integendeel: de besmetting is zeker niet uit te sluiten". Blijkt dus niet onduidelijk, hoe deze deskundige over de voorbe hoedmiddelen denkt (waaronder hij er maar één noemt, die slechts tegen één bepaalden vorm der ziekte beschut), nog twijfelachtiger wordt het „nut" dier middelen, als men denkt, dat er hoegenaamd geen de minste waarborg bestaat, dat ze toegepast worden. De heer Honcoop bewijst tegenover de opvatting van den heer Van Deinze, dat bij de Nederlandsche Marine geen sprake is van „ge dwongen prophylaxis". Die bij de Duitsche en Amerikaansche Ma= rine inderdaad en niet slechts in naam bestaat. Tegen welk stelsel hij minder bezwaren heeft, óók uit geneeskundig oogpunt. Daar toch werd iedereen, van wal aan boord terugkomend, afgevraagd, of hij omgang met vrouwen gehad heeft. Bij bevestigend antwoord wor den de betrokkenen onmiddellijk medisch behandeld, door deskundigen dus, terwijl van de ontkenners de namen worden opgeschreven, om bij mogelijk later blijkend bedrog strengen straf te kunnen uitoefenen. Bij de landmacht hier in Indië een gansch ander optreden. Zooals straks reeds gezegd is, wordt den menschen de gelegenheid gegeven desgewenscht van de beschikbaar gestelde en niet eens betrouw bare! middelen gebruik te maken. Dus ook geen waarborg, dat ze worden toegepast. Met als bijkomende ongunstige omstandigheid, dat dezelfde middelen voor een groot aantal personen moeten dienen. Waaraan verbonden is het niet denkbeeldige gevaar, dat de middelen door ondeskundigen toegepast, zelfbesmetting kunnen overbrengen. Hiér dus evenals bij de Marine niet de minste waarborg voor het gebruik, een juist gebruik of een gunstigen uitslag van de middelen, maar bovendien nog een gevaar juist door de toepassing dier middelen Bij de beschouwing van dezen maatschappelijken kanker uit zedelijk oogpunt, behoeven niet de geneeskundigen alléén hun licht te laten schijnen, is het zelfs gewenscht, dat ook anderen daarbij meespreken, Maar toch doet het weldadig aan, dat er onder de eerstgenoemden zijn, die zich niet eenzijdig den geneesheer betoonen, doch ook oog blijken te hebben voor het onzedelijke van de boven besproken maatregelen. 152

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 54