heer Wijbrands een en ander niet door denzelfden bril bekeken
hebben als Brandsteder, die door een langduriger, geregelder,
intiemer aanraking met de soldaten het leven dier paria's van de
Indische maatschappij en de toestanden in het Indische leger n.m.m.
beter heeft leeren kennen dan Wybrands bij zijne korte bezoeken.
Zeker is het, dat de heer Wybrands een niet al te donkeren bril
heeft opgezet Volgens dezen journalist zijn de beschrijvingen van
Brandsteder natuurlijk sterk overdreven maar het heeft me toch
getroffen, dat de heer Wybrands op verschillende belangrijke punten
Brandsteder gelijk heeft moeten geven. Eerstgenoemde vergelijkt
örandsteder's 1 rochure eenigszins met „Le Feu" van Henri
Barbusse en schrijft dan
„Beiden zijn défaitistenbeiden zijn overtuigd en eerlijk, beider
boek is bijna geheel waar, schrikt niet! daardoor: door
dat b ij n a, èn door die waarheid allerverderfelijkst van
strekking".
Met de laatste zinsnede kan ik mij niet vereenigen; het verkon
digen van de waarheid kan nooit allerverderfelijkst, maar moet ten
allen tijde ons eenig, hoogste doel zijnde misstanden zelf echter,
die worden blootgelegd, kunnen een allerverderfelijksten invloed
uitoefenen op de omgeving. Nooit mag men aan hen, die misstanden
blootleggen, die euvel duiden, maar wel treft hen een verwijt, die
die misstanden kennende daaraan geen eind maken.
In het slot van zijne beschrijvingen omtrent de legertoestanden
schrijft Wybrands
„Zoo ook is voorkomen van een oproerigen geest beter dan
het bevredigen er van.
Men kan natuurlijk maatregelen nemen tegen de schreeuwers,
men kan opruiers als randsteder het land uitzetten
en behoort dat zellfs te doen. Maar de onbevangen toeschouwer
dient zich af te vragenzouden de verbeteringen en de voor
gekomen verbeteringen, er gekomen zijn, in studie zijn geno
men, indien er geen agitatie was geweest?
Ik geloof het niet. Ik geloof, dat men er dan op bezadigde wijze
aan zou hebben gedacht en dat er voorloopig niets zou
zijn gebeurd. Er gaat eene groote stuwkracht uit van toorn en
ontevredenheid, wanneer zij tot sterke uiting komen, en die
stuwkracht was hier noodig".
In deze passage wordt door een man als Wybrands dus erkend,
dat zonder een Brandsteder, zonaer een soldatenbond er vermoe
delijk voorloopig niets zou zijn gebeurd en wij aan hen voor een
groot deel te danken hebben, dat eindelijk de oogen van de Regee
ring zijn opengegaan voor de misstanden, die nog in ons leger heer-
schen. Dat ik het daarom ten zeerste afkeur, dat Brandsteder geëx-
terneerd is, behoef ik zeker hier niet meer te herhalen. Maar wel
wil ik nog even op het groote nut wijzen, dat zulke soldatenbonden
dus kunnen hebben en betreur ik het daarom, dat de Legercomman
dant over het algemeen weinig sympathie voelt voor zulke bonden.
Ik kom hierop direct terug. Uit het door den heer Wybrands
ingestelde onderzoek blijkt wel, evenals uit de meergenoemde bro
chure van Brandsteder, dat de legertoestanden nog alles behalve
159